ECLI:NL:CBB:2011:BR5395

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/866
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit inzake GLB-inkomenssteun en bedrijfstoeslag 2009

In deze zaak gaat het om de herziening van een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij de aanvraag voor bedrijfstoeslag 2009 van appellante, een maatschap, werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de aanvrager, A, niet beschikte over de benodigde toeslagrechten. Appellante verzocht in maart 2010 om herziening van dit besluit, maar dit verzoek werd afgewezen. Het bezwaar dat hiertegen werd ingediend, werd eveneens ongegrond verklaard. Appellante stelde dat er sprake was van een kennelijke fout, omdat zij wel degelijk over toeslagrechten beschikte en dat de aanvraag op de verkeerde naam was ingediend.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit van 4 november 2009, waardoor dit besluit definitief was geworden. De wetgever heeft voorwaarden gesteld aan het aanvechten van besluiten, en appellante had haar bezwaren binnen de gestelde termijn moeten indienen. Het College concludeerde dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om van het definitieve besluit terug te komen. De stelling dat er een kennelijke fout was gemaakt, had eerder naar voren gebracht kunnen worden in de bezwaarprocedure.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. M.J. van Veen als griffier, op 4 augustus 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
AWB 10/866 4 augustus 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: A.J. Veerman, werkzaam bij Countus accountants+adviseurs b.v.,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.G. Fikken, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 4 november 2009 heeft verweerder de door A onder zijn naam ingediende aanvraag bedrijfstoeslag 2009 afgewezen, nu hij in 2009 niet over toeslagrechten beschikte.
Bij brief van 29 maart 2010 heeft appellante verweerder verzocht om van dit besluit terug te komen.
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Het hiertegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 23 juli 2010 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 augustus 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 23 juni 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante zijn verschenen A en D. Namens verweerder was zijn gemachtigde aanwezig.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Tussen partijen is niet in geschil dat A - maat van appellante - de aanvraag bedrijfstoeslag 2009 onder zijn eigen naam en relatienummer heeft ingediend. Evenmin is in geschil dat A voor dat jaar niet over toeslagrechten beschikte. Appellante is echter van mening dat er sprake is van een kennelijke fout, nu duidelijk is dat zij wel over toeslagrechten beschikte - te weten 30,37 in aantal met een totale waarde van € 10.080,77 - en ook altijd op haar naam uitbetaling van deze rechten heeft aangevraagd. Het College begrijpt dat appellante hiermee betoogt dat zij de gelegenheid had dienen te krijgen om de door A ingediende aanvraag bedrijfstoeslag 2009 te corrigeren door op de aanvraag alsnog haar naam en relatienummer in te vullen.
2.2.1 Het College stelt voorop dat de wetgever aan de mogelijkheid om een besluit - in dit geval het besluit van 4 november 2009 - in rechte aan te tasten, beperkingen en voorwaarden heeft gesteld. De belanghebbende die meent dat een bestuursorgaan ten onrechte een bepaald besluit heeft genomen, is voor het in rechte opkomen tegen dat besluit aangewezen op het aanwenden van een rechtsmiddel binnen een bepaalde termijn en met inachtneming van de overige processuele vereisten.
Vast staat dat appellante verweerder eerst met haar brief van 29 maart 2010 - buiten de termijn van zes weken - heeft laten weten het met het besluit van 4 november 2009 niet eens te zijn. Deze brief heeft verweerder - blijkens een telefoongesprek op 27 mei 2010 met instemming van appellante - als een verzoek om herziening aangemerkt. Appellante heeft dus geen, althans niet tijdig, bezwaar gemaakt tegen genoemd besluit, waarmee dit besluit definitief is geworden.
2.2.2 Zoals het College eerder heeft overwogen (zie onder andere de uitspraak van 22 september 2009, AWB 09/189, www.rechtspraak.nl, LJN: BJ8803) staat naar Nederlands bestuursrecht geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit dat naar nationaal recht definitief is geworden, zelfs niet indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien het bestuursorgaan weigert van een definitief geworden besluit terug te komen, dient echter de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om zodanige feiten of omstandigheden naar voren te brengen.
2.2.3 Naar het oordeel van het College bevat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zojuist bedoelde zin. Appellante had haar stelling dat de aanvraag bedrijfstoeslag 2009 een kennelijk fout bevatte immers ook in bezwaar - binnen de daarvoor gestelde termijn - naar voren kunnen brengen. Daarbij geldt dat appellante met de feitelijkheden waarop zij haar aanname van een kennelijke fout baseert - kort gezegd: dat de aanvraag per abuis op de verkeerde naam was ingediend - redelijkerwijs bij de bekendmaking van het besluit 4 november 2009 bekend had kunnen zijn.
2.2.4 Nu appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, was verweerder niet verplicht om van het besluit van 4 november 2009 terug te komen, zodat de weigering om dat te doen in rechte stand kan houden. Aan een inhoudelijke beoordeling van appellantes betoog omtrent de kennelijke fout komt het College dus niet toe. 2.3 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. M.J. van Veen