3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerster
In het bestreden besluit heeft verweerster – voor zover relevant voor het resterende geschilpunt – het volgende overwogen.
De zorgaanbieder heeft gezamenlijk met het zorgkantoor een aanvraag herschikking ingediend ter zake van een overproductie van € 151.540. Op basis van de cijfers uit de voorlopige nacalculatie 2006 is gebleken dat de zorgaanbieder voor € 155.443 meer aanvullende zorg heeft geleverd dan in de oktoberronde is afgesproken. De zorgaanbieder heeft bij de productieafspraken tot en met oktober 2006 voor 45% van de verzorgingsdagen aanvullende zorg afgesproken. Conform de beleidsregel komt de zorgaanbieder derhalve niet in aanmerking voor extra middelen voor de aanvullende zorg in de herschikkingsronde. Het betreft meerproductie ten opzichte van de productieafspraken. De overproductie aanvullende zorg is daarom gekort op de gezamenlijk ingediende overproductie. Omdat de overproductie aanvullende zorg hoger is dan de gezamenlijk ingediende overproductie heeft de zorgaanbieder geen middelen gekregen bij de herschikking.
In de verweerschriften, de nadere stukken en ter zitting heeft verweerster daaraan nog het volgende toegevoegd.
Verweerster is van oordeel de Beleidsregel op juiste wijze te hebben toegepast.
De Beleidsregel herschikking maakte in 2006 de budgetvergoeding van overproductie onder voorwaarden mogelijk. Van overproductie is sprake wanneer de gerealiseerde productie in een jaar de productieafspraak, zoals verwerkt in het budget, te boven gaat. Het gaat om een vergelijking van de totale productie met de totale productieafspraak. Daarbinnen is er substitutievrijheid, dat wil zeggen dat een afgesproken productie van de ene prestatie kan worden verrekend met een lagere dan afgesproken productie van een andere prestatie.
De eerste stap bij de toepassing van de Beleidsregel is het bepalen van de eventuele overproductie; als er geen overproductie is, blijft toepassing van de Beleidsregel hoe dan ook achterwege. Bij het bepalen van de overproductie wordt de gehele productie in aanmerking genomen. Over deze stap in de toepassing van de Beleidsregel bestaat tussen partijen geen onenigheid.
De tweede stap bij de toepassing van de Beleidsregel is de toetsing aan de voorwaarden. In het bijzonder staat hier de voorwaarde voor aanvullende verpleeghuiszorg aan bewoners van verzorgingshuizen, AVZ, ter discussie. Deze voorwaarde komt erop neer dat het verschil tussen werkelijke productie en productieafspraak van AVZ niet wordt vergoed voor zover de productie het landelijke gemiddelde van 33,9% te boven gaat.
De NZa merkt overigens op dat zij niet met appellante van mening verschilt over het feit dat AVZ altijd intramurale zorg is.
In de berekening van appellante wordt wel, overeenkomstig stap 1 de totale overproductie bepaald, doch appellante brengt daarop evenwel niet, overeenkomstig stap 2 de (gehele) overproductie AVZ in mindering. Dit is niet in overeenstemming met de Beleidsregel herschikking en de Beleidsregel aanvaardbare kosten. Bij de bepaling van de onder- of overproductie worden alle prestaties gelijk behandeld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg, bijvoorbeeld tussen intra- en extramurale kosten.
De NZa is het niet met de stelling van appellante eens dat uit het feit dat ten aanzien van de intramurale zorg een contracteerplicht voor appellante geldt - overigens niet op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) , maar op grond van de AWBZ, aldus de NZa – zou moeten volgen dat dit een bijzondere omstandigheid is die uitsluitend voor appellante geldt. Ook valt niet in te zien waarom een contracteerplicht voor verweerster zou moeten meebrengen dat zij bij de budgetvaststelling een onderscheid zou moeten maken tussen intramurale en extramurale zorg.
Dat de NZa in haar formulieren aparte rubrieken hanteert voor intramurale en extramurale kosten is volgens NZa geen argument waarom zij bij de budgetvaststelling een onderscheid zou moeten maken tussen intramurale en extramurale zorg. In de formulieren is altijd een totaalbedrag aan aanvaardbare kosten opgenomen, zodat aan de ordening van rubrieken in een formulier geen verder strekkende betekenis kan worden toegekend dan dat verweerster heeft getracht het invullen van de formulieren zo eenvoudig mogelijk te maken.
Ook het argument van appellante dat door afspraken met het zorgkantoor de mogelijkheid van substitutie in 2006 beperkt is geweest, snijdt volgens verweerster geen hout. De beleidsregels van de NZa dwingen niet tot dergelijke afspraken. Door de NZa wordt geen onderscheid voorgeschreven dan wel gemaakt in intramurale en extramurale productie. Dat op lokaal niveau wel onderscheid wordt gemaakt is een keuze van partijen. Voor NZa tellen alle productieafspraken mee in de totale aanvaardbare kosten. Deze kunnen onderling worden gesubstitueerd.
Voorzover door appellante is gesteld dat sprake is van ongelijkheid omdat instellingen die in 2006 uitsluitend extramurale overproductie hadden deze geheel vergoed hebben gekregen – omdat verrekening met intramurale kosten waarvoor de voorwaarde van 33,9% geldt niet aan de orde was - stelt de NZa zich op het standpunt dat dit een logisch uitvloeisel is van de Beleidsregel herschikking, die voor bepaalde prestaties, waaronder AVZ, extra voorwaarden stelt. De beschreven instellingen bevonden zich dan ook in een andere situatie dan appellante, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Dat er bovendien een verschil bestaat in de uiteindelijke vergoedingen van de overproductie AVZ tussen de instellingen die met één budget (“rekenstaat”) werken en instellingen (die bij voorbeeld na een fusie van meerdere bedrijfsonderdelen) dat doen met afzonderlijke budgetten voor verschillende bedrijfsonderdelen, is geen bijzondere omstandigheid maar een logisch gevolg van de toepassing van de Beleidsregel herschikking, aldus de NZa. Meer in het bijzonder geldt ten aanzien van dit argument van appellante dat de situatie waarin een instelling één budget heeft een andere is dan de situatie waarin verschillende bedrijfsonderdelen afzonderlijke budgetten hebben. Het is aan de instelling om hiertussen een keuze te maken. Deze keuze kan, afhankelijk van de omstandigheden, uiteenlopende consequenties hebben. In zoverre onderscheidt de regelgeving in 2006, met inbegrip van de Beleidsregel herschikking, zich niet van de regelgeving in andere jaren.
Ten slotte is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die van dien aard zijn dat zij onevenredig zijn aan de met de Beleidsregel te dienen doelen. Verweerster heeft ook gekeken naar de financiële situatie van appellante en het (toekomstige) effect van de huidige afwijzing van het verzoek. Uit de financiële gegevens is gebleken dat sprake is van een positief resultaat. Onverkorte toepassing van de beleidsregel heeft derhalve geen onevenredige gevolgen voor Stichting Zorgcentra Zuidwest-Drenthe.
Ter zitting van 3 november 2010 heeft verweerster nog de berekeningswijze die zij op grond van de Beleidsregel bij alle instellingen heeft toegepast uiteengezet.