ECLI:NL:CBB:2011:BQ9604

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1396
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie op aanvraag voor duurzame energieproductie en ongelijke behandeling bij indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juni 2011 uitspraak gedaan over de weigering van een subsidieaanvraag door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De appellant, A, had op 6 april 2009 een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie, maar deze aanvraag werd op 28 augustus 2009 afgewezen omdat het subsidieplafond op dat moment al was bereikt. De appellant stelde dat hij niet in staat was om de aanvraag digitaal in te dienen vanwege het ontbreken van een DigiD-code, en dat hij daardoor benadeeld was ten opzichte van andere aanvragers die wel digitaal konden indienen.

Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellant op 7 april 2009 door de verweerder is ontvangen, en dat het subsidieplafond op 6 april 2009 al was bereikt. De appellant had de mogelijkheid om zijn aanvraag schriftelijk in te dienen, en het College oordeelde dat er geen sprake was van ongelijke behandeling tussen schriftelijke en digitale aanvragen. De appellant had voldoende tijd om het aanvraagformulier te printen en in te dienen, en het was zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de aanvraag op tijd werd ontvangen.

De uitspraak benadrukt dat de regels omtrent subsidieaanvragen strikt zijn en dat aanvragen die na het bereiken van het subsidieplafond worden ingediend, niet in behandeling kunnen worden genomen. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en handhaafde de afwijzing van de subsidieaanvraag.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1396 16 juni 2011
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Essen, werkzaam bij verweerders dienst Agentschap NL.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van appellant voor subsidie op grond van de stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2009 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 november 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 26 november 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het onderzoek ter zitting geschorst en is verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadere informatie aan te leveren.
Bij brief van 9 december 2010 en 11 januari 2011 heeft verweerder nadere informatie gegeven.
Bij brief van 10 december 2010, 20 december 2010 en 24 januari 2011 heeft appellant aanvullende stukken en een nadere reactie ingediend.
Het College heeft, nadat appellant en verweerder daartoe toestemming hebben gegeven, bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In de Awb staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"Artikel 4:25
1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.
2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
(…)"
In het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit) staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"Artikel 56
1. Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat bij ministeriële regeling is vastgesteld. Bij ministeriële regeling kan een categorie productie-installaties worden aangewezen waarvoor een gebundelde aanvraag kan worden ingediend.
(…)"
In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009 (hierna: de Regeling) staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"Artikel 8
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektrictiteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen:
a. groter dan 0,6 kWp en kleiner dan of gelijk aan 15 kWp;
b. groter dan 15 kWp en kleiner dan of gelijk aan 110 kWp, welke zijn geplaatst op of tegen een gebouw als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, Woningwet.
2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit en als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin.
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.
4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
(…)
Artikel 10
1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de periode, bedoeld in artikel 8, derde lid, bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in:
a. artikel 8, eerste lid, onderdeel a: € 86.500.000,-;
b. artikel 8, eerste lid, onderdeel b: € 56.500.000,-.
2. De minister verdeelt de bedragen, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen."
Op het aanvraagformulier fotovoltaïsche zonnepanelen staat op het voorblad onder meer:
"Elektronisch aanvragen
Wilt u de aanvraag voor subsidie elektronisch bij SenterNovem indienen? Kijk op www.senternovem.nl/sde voor meer informatie."
2.2 In het bestreden besluit staat onder meer dat verweerder het aanvraagformulier van appellant, gedagtekend 6 april 2009, op 7 april 2009 heeft ontvangen. Appellant heeft tijdens het telefonisch contact van 29 september 2009 aangegeven dat hij het aanvraagformulier heeft gedagtekend op 6 april 2009, omdat hij in de nacht van
5 op 6 april 2009 zijn aanvraag heeft gepost. Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft verweerder zijn aanvraag om subsidie, op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb wegens budgetuitputting afgewezen, nu op 6 april 2009 het subsidiebudget reeds was uitgeput.
Op 20 februari 2009 is op de SDE-website van SenterNovem reeds aangegeven dat een digitale aanvraag middels een DigiD-code dient te worden ingediend. Indien een aanvrager de aanvraag digitaal wenst in te dienen, valt het onder zijn verantwoordelijkheid om de DigiD-code tijdig aan te vragen. Dat de opgevraagde DigiD-code pas na enkele weken na de aanvraag hiervan door appellant kon worden gebruikt, komt dan ook voor zijn eigen rekening en risico. Nu appellant de aanvraag niet digitaal heeft kunnen indienen, geeft hij aan genoodzaakt te zijn geweest om van de schriftelijke indieningsmogelijkheid gebruik te maken. In verband met deze schriftelijke mogelijkheid spreekt appellant van een ongelijke kans ten opzichte van de digitale aanvragers. Navraag bij de afdeling SDE leert echter dat het aanvraagformulier een week voor de openstelling van de aanvraagronde, inhoudende een week voor 6 april 2009, op de SDE-website van SenterNovem is geplaatst. Indien een aanvrager de aanvraag schriftelijk wenste in te dienen, had hij derhalve een week de tijd om het aanvraagformulier te printen, in te vullen en vervolgens tijdig te verzenden. Naar de mening van verweerder is er dan ook geen sprake van een ongelijke kans en ongelijke behandeling tussen het schriftelijk en elektronisch indienen van een aanvraag.
In het verweerschrift heeft verweerder onder meer overwogen dat er naast de digitale aanvraagprocedure tevens een schriftelijke aanvraagprocedure is geboden. Gelet hierop had appellant, ondanks het feit dat hij niet de beschikking had over een DigiD-code, nog steeds de mogelijkheid om de aanvraag tijdig in te dienen.
In zijn antwoord op de vragen die het College ter zitting heeft gesteld, heeft verweerder gesteld dat het aanvraagformulier wel vóór 6 april 2009 beschikbaar was. Dat blijkt volgens verweerder uit het feit dat vóór 6 april 2009 negentien aanvraagformulieren per post zijn ontvangen. Deze aanvragen zijn allemaal afgewezen. Voor de aanvragen die op 6 april zijn ontvangen (6214 in totaal) valt uit het systeem niet te herleiden welke per post en welke digitaal zijn ontvangen. Verder zijn er geen notities gemaakt van de gesprekken met appellant voordat zijn aanvraag is ontvangen. De helpdeskmedewerkers kunnen zich niet herinneren met appellant te hebben gesproken.
2.3 Appellant voert, samengevat weergegeven, het volgende aan. Het was niet mogelijk om op 6 april 2009 een digitale aanvraag in te dienen en een aanvraag eerder per post was volgens de helpdesk niet mogelijk omdat slechts de aanvragen die op 6 april 2009 na 0.00 uur zijn binnengekomen, behandeld zouden worden. Appellant had een DigiD-code aangevraagd, maar op de website van SenterNovem was niet aangegeven dat het inwerking stellen weken zou vergen. Appellant heeft betoogd dat sprake was van ongelijke behandeling van schriftelijke aanvragen ten opzichte van digitale aanvragen en dat hij door de helpdesk van SenterNovem onjuist is voorgelicht.
Naar aanleiding van het antwoord van verweerder op de vragen van het College, heeft appellant nog gesteld dat uit het antwoord blijkt dat vooraf indienen van de aanvraag niet mogelijk was. Men weet niet wanneer de aanvraagformulieren beschikbaar zijn gekomen en de vóór 6 april 2009 ontvangen aanvragen zijn afgewezen. Verder blijft onduidelijk hoe verweerder voor de op 6 april ontvangen aanvragen het principe “op volgorde van binnenkomst” heeft kunnen toepassen. Voorts stelt appellant dat de helpdesk een aantekening had moeten maken van met wie en waarover gesproken is. Wat hem betreft moet te achterhalen zijn met wie hij gesproken heeft. Tenslotte stelt hij dat de toezegging van verweerders dienst Senter Novem aan de Stichting Eigen Huis over een gegarandeerd quotum in strijd is met de “open procedure” en wederom ongelijke kansen veroorzaakt.
2.4 Het College overweegt als volgt. Uit artikel 4:25, tweede lid, van de Awb volgt dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door de verstrekking hiervan het subsidieplafond zou worden overschreden. Dit heeft tot gevolg dat indien de ontvangstdatum van een aanvraag ligt na de dag waarop het subsidieplafond is bereikt, deze aanvraag dient te worden geweigerd. Vast staat dat het gestelde subsidieplafond reeds op 6 april 2009 was bereikt en dat het indienen van een aanvraag na 6 april 2009, met zich bracht dat de gevraagde subsidie niet zou kunnen worden verleend. De per post verstuurde aanvraag van appellant is op 7 april 2009 bij verweerder ontvangen.
Hoewel verweerder niet heeft kunnen achterhalen vanaf welke datum het aanvraagformulier op de website beschikbaar was, blijkt uit het feit dat er negentien aanvragen – ingediend op het daartoe bestemde aanvraagformulier – vóór 6 april per post zijn ontvangen door verweerder, dat het aanvraagformulier reeds voorafgaand aan 6 april 2009 beschikbaar was. Van een ongelijke behandeling van schriftelijke aanvragen ten opzichte van digitale aanvragen is naar het oordeel van het College geen sprake geweest. Het betoog van appellant dat hij zijn aanvraag niet eerder heeft kunnen indienen, faalt dan ook. Het stond appellant vrij om te kiezen voor een schriftelijke of digitale aanvraag en het is zijn eigen verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de aanvraag op 6 april 2009 bij verweerder zou worden ontvangen. Dat appellant niet tijdig beschikte over de voor het doen van een digitale aanvraag benodigde DigiD-code en zodoende zijn aanvraag ook niet digitaal kon versturen, valt verweerder niet te verwijten. Voor zover een medewerker van de helpdesk van verweerder zou hebben gezegd dat een schriftelijke aanvraag niet voor 6 april 2009 zou kunnen worden behandeld - het College laat uitdrukkelijk in het midden of dat het geval is - wordt overwogen dat deze mededeling niet in strijd is met het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de Regeling. Een dergelijke mededeling - mocht deze zijn gedaan - heeft er dan ook niet aan in de weg gestaan dat appellant er zorg voor kon dragen dat zijn schriftelijke aanvraag op 6 april 2009 bij verweerder zou worden ontvangen.
De stelling dat onduidelijk is hoe de volgorde van binnenkomst is bepaald voor de aanvragen die op 6 april 2009 zijn ontvangen, behoeft hier geen verdere bespreking. In het onderhavige geval betreft het een aanvraag die op 7 april 2009 is ontvangen, in zoverre is niet relevant hoe de volgorde van binnenkomst is bepaald voor de aanvragen die een dag eerder door verweerder zijn ontvangen. Ook de stelling dat de toezegging aan de Stichting Eigen Huis in strijd is met de open procedure en wederom ongelijke kansen veroorzaakt behoeft geen nadere bespreking.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder de afwijzing van de aanvraag in bezwaar terecht heeft gehandhaafd en het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.5 Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2011.
w.g. M. Munsterman w.g. O.C. Bos