ECLI:NL:CBB:2011:BQ9599

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1124
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun en schadevergoeding

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dat op 22 juli 2009 was genomen. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellant tegen het vervallen van onbenutte toeslagrechten ongegrond. Appellant ontving op 13 mei 2009 een overzicht van geregistreerde toeslagrechten, waarna hij bezwaar maakte tegen het besluit van 22 juli 2009. Op 10 maart 2010 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in, maar appellant stelde dat hij schade had geleden door het eerdere besluit. Tijdens de zitting op 11 mei 2011 werd appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Prijs.

De beoordeling van het geschil richtte zich op de vraag of appellant nog belang had bij de vernietiging van het besluit, ondanks de intrekking ervan. Het College oordeelde dat appellant, gezien de schade die hij had geleden, nog steeds belang had bij een uitspraak. Het College concludeerde dat de toeslagrechten van appellant niet waren vervallen en dat hij terecht bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit. Appellant had schadevergoeding gevraagd in verband met een factuur van Steegro Milieu B.V. voor een bedrag van € 1.606,64, die hij had ontvangen omdat hij de toeslagrechten niet kon leveren.

Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de Staatssecretaris het griffierecht van € 150,- aan appellant moest vergoeden. Tevens heropende het College het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schadevergoeding. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om zijn schade te concretiseren en bewijsstukken in te dienen, waarna de Staatssecretaris de kans kreeg om hierop te reageren. De uitspraak werd gedaan op 21 juni 2011 door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van griffier mr. M.J. van Veen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/1124 21 juni 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, wonende te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Prijs, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen
1. De procedure
Op 13 mei 2009 heeft verweerder in het kader van de uitvoering van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 aan appellant in verband met het vervallen van onbenutte toeslagrechten een “Overzicht geregistreerde toeslagrechten” gestuurd.
Bij besluit van 22 juli 2009 heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 augustus 2009, bij het College binnengekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd en de gedingstukken ingezonden.
Bij besluit 10 maart 2010 heeft verweerder het bestreden besluit van 22 juli 2009 ingetrokken.
Op 11 mei 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
2.2 Verweerder heeft bij besluit van 10 maart 2010 zijn eerdere besluit van 22 juli 2009 ingetrokken. Nu appellant heeft gesteld dat hij als gevolg van het ingetrokken besluit schade heeft geleden, en appellant dit ook tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt, kan niet worden gezegd dat appellant geen belang meer heeft bij het verkrijgen van een uitspraak op het door hem ingestelde beroep.
2.3 Verweerder is blijkens het nieuwe besluit van 10 maart 2010 zelf tot de conclusie gekomen dat de in geding zijnde 8 toeslagrechten van appellant niet door niet-benutting daarvan zijn komen te vervallen. Hiertoe heeft verweerder geoordeeld dat alle toeslagrechten in de jaren 2006, 2007 en 2008 zijn benut. Dit betekent dat appellant terecht is opgekomen tegen verweerders besluit van 22 juli 2009, zodat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
2.4 Appellant heeft ter zitting gesteld dat hij schadevergoeding wenst. Hij heeft een factuur ontvangen van Steegro Milieu B.V. te Emmeloord (totaalbedrag € 1.606,64) in verband met het feit dat hij de bedoelde 8 toeslagrechten niet kon leveren. Volgens een schriftelijke aantekening op de nota is deze op 25 februari 2010 voldaan.
Naar het oordeel van het College heeft appellant hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van verweerders ingetrokken besluit van 22 juli 2009 financieel nadeel heeft ondervonden. Hier staat tegenover dat appellant thans weer de beschikking heeft over de bedoelde 8 toeslagrechten. Hieruit volgt dat de exacte omvang van de door appellant geleden schade nu niet valt vast te stellen.
Ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover zal het College, met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, Awb het onderzoek heropenen. Daarbij zullen partijen eerst gedurende enige tijd in de gelegenheid worden gesteld om in onderling overleg tot een oplossing van dit geschil te geraken. Indien partijen onverhoopt niet tot overeenstemming mochten komen en appellant het verzoek om schadevergoeding niet intrekt, dient hij uiterlijk twaalf weken na de datum van deze uitspraak een schriftelijke toelichting in te dienen waarin hij de door hem geleden schade concretiseert en voor zover nodig met bewijsstukken onderbouwt. Verweerder zal daarna gedurende vier weken de gelegenheid krijgen om op de toelichting van appellant te reageren. Vervolgens zal het College het verdere verloop van de procedure bepalen, dan wel schriftelijk uitspraak doen.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over (de omvang van) de aan appellant te vergoeden
schade;
- bepaalt dat appellant, tenzij het verzoek wordt ingetrokken, uiterlijk twaalf weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een memorie indient waarbij hij de door hem geleden schade concretiseert en voor zoveel nodig met
bewijsstukken onderbouwt, en dat verweerder hierop binnen vier weken na toezending van die memorie reageert, waarna
het College het verdere verloop zal bepalen.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. M.J. van Veen