ECLI:NL:CBB:2011:BQ9597

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/691
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bij minder hectaren dan toeslagrechten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, wonende te B, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De procedure begon met een besluit van 19 december 2008, waarbij de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2008 werd vastgesteld op € 474,52, inclusief modulatiekorting. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een herziene beslissing op bezwaar op 25 juni 2009, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard, heeft verweerder op 8 februari 2010 alsnog een netto bedrijfstoeslag van € 3.315,47 toegekend aan appellant.

Tijdens de zitting op 11 mei 2011 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij te weinig hectaren landbouwgrond had om alle 84,73 toeslagrechten te benutten. Hij had geprobeerd om toeslagrechten te laten indikken, maar had geen toegang tot de benodigde formulieren. Het College heeft vastgesteld dat appellant geen melding had gemaakt van de overdracht van toeslagrechten, wat noodzakelijk was om zijn verzoek te kunnen honoreren. De relevante regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Europese verordeningen, werd in de beoordeling betrokken.

Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Wel werd bepaald dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht van € 150,- diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor landbouwers om tijdig en correct te handelen bij het aanvragen en beheren van toeslagrechten, en de gevolgen van het niet voldoen aan de vereisten van de regelgeving.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/691 21 juni 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, wonende te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Prijs, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen
1. De procedure
Bij besluit van 19 december 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna te noemen: de Regeling) vastgesteld op een bedrag van € 474,52 inclusief modulatiekorting.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 mei 2009, bij het College binnengekomen op 6 mei 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 25 juni 2009 een herziene beslissing op bezwaar genomen.
Daarbij is het bezwaar andermaal ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 8 februari 2010 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en aan appellant alsnog een netto bedrijfstoeslag van € 3.315,47 toegekend.
Verweerder heeft verweer gevoerd en de gedingstukken ingezonden.
Op 11 mei 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van verweerder van 25 juni 2009 en 8 februari 2010.
2.2 Bij laatstgenoemd besluit is verweerder alsnog gedeeltelijk aan het bezwaar van appellant tegemoetgekomen. Verweerder heeft bij nader inzien geoordeeld dat de aanvraag om bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 een kennelijke fout bevatte als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. In verband hiermee heeft verweerder alsnog alle 21 op het Overzicht gewaspercelen vermelde percelen voor uitbetaling van toeslagrechten in aanmerking gebracht. Hiermee heeft appellant maximaal gebruik gemaakt van de subsidiabele hectaren, en is verweerder tegemoetgekomen aan de beroepsgrond van appellant dat hij per ongeluk slechts de percelen 16 en 17 had opgegeven voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag.
2.3 Appellant heeft daarnaast in beroep aangevoerd dat hij veel te weinig hectaren landbouwgrond tot zijn beschikking heeft om alle 84,73 toeslagrechten te benutten. Hij heeft tevergeefs getracht om toeslagrechten te laten indikken. Tot drie keer toe heeft appellant verzocht om toezending van de daartoe benodigde formulieren. Deze waren echter niet voorhanden. Vervolgens heeft appellant niets meer gehoord.
2.4 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
"Toepassing van artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bij minder hectaren dan toeslagrechten
1. Lidstaten die gebruik maken van de in artikel 42, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, mogen op verzoek overeenkomstig dit artikel toeslagrechten toewijzen aan landbouwers in de betrokken regio’s die minder hectaren aangeven dan het aantal dat overeenstemt met de toeslagrechten die zij in het kader van artikel 43 van die verordening zouden krijgen of zouden hebben gekregen.
In dat geval staat de landbouwer aan de nationale reserve alle toeslagrechten af die hij in eigendom heeft of die hij ontvangen had moeten hebben, met uitzondering van braakleggingstoeslagrechten en van toeslagrechten die onderworpen zijn aan de speciale voorwaarden van artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
2. Het aantal uit de nationale reserve toegewezen toeslagrechten is gelijk aan het aantal door de landbouwer aangegeven hectaren.
( … )
4. De waarde per eenheid van de uit de nationale reserve toegewezen toeslagrechten wordt berekend door het referentiebedrag van de landbouwer te delen door het aantal door hem aangegeven hectaren ( … )"
2.5 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat appellant in het kader van de Gecombineerde opgave 2008 - waarvan het verzoek tot uitbetaling van toeslagrechten deel uitmaakt - geen melding heeft gemaakt van het feit dat hij toeslagrechten wenste over te dragen om daarna de resterende toeslagrechten te laten indikken. Het daarvoor bedoelde formulier “Melding overdragen toeslagrechten” had uiterlijk op 15 mei 2008 ingediend moeten zijn, zo blijkt uit artikel 16, derde lid, van de Regeling, zoals deze destijds gold. Pas in november 2008 heeft appellant bij de Dienst Regelingen melding gemaakt van het feit dat hij grond was kwijtgeraakt, en verzocht of de toeslagrechten konden worden verdeeld over de resterende grond. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarover in het kader van de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 geen beslissing meer kon worden genomen.
2.6 Hieruit volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Aangezien verweerder na de indiening van het beroepschrift gedeeltelijk aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen ziet het College aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, Awb, te bepalen dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. M.J. van Veen