5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in die zin dat de kosten van opvang van de honden van verzoeker per dag stijgen. De omstandigheid dat de honden thans zijn "vrijgegeven", doet aan het vorenstaande niet af. De honden zijn immers nog steeds in de opvang, zodat de kosten nog steeds oplopen.
5.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker de bepalingen als neergelegd in artikel 36, eerste en derde lid, Gwd en artikel 37 Gwd, heeft overtreden. Tijdens het controlebezoek op 14 februari 2011 is gebleken dat de zes honden van verzoeker (zeer sterk) vermagerd en schraal waren. Over de lichamen van de honden werden uitstekende botten, scherpe ruglijnen en heupbeenderen gevoeld. Van sommige honden was de vacht verklit en werd geconstateerd dat deze honden huidproblemen hadden. Een andere hond had enkele klitten aan de voor- en achterpoten en aan de staartwortel en vele kale huiddelen op het lichaam. Voorts is door de dierenarts die bij het bezoek op 14 februari 2011 aanwezig was, D, blijkens de aanvullende verklaring van 22 april 2011 geconstateerd dat de honden ernstig ondervoed waren en dat zij de basisverzorging (vacht- en nagelverzorging, ontvlooien) misten. Blijkens deze verklaring heeft de dierenarts geadviseerd om de honden mee te laten nemen omdat de bewegingsruimte van de honden (zes honden op een flat) veel te beperkt is, de honden de belangrijkste basisverzorging misten (voeding, algemene lichamelijke verzorging) en zij broodmager waren. Uit de bij de gedingstukken gevoegde foto’s is de voorzieningenrechter gebleken dat de honden zeer mager waren. Verzoeker stelt dat hij de honden wel voldoende voer en water heeft gegeven, maar dat zij door een wormenkuur zijn vermagerd en juist net weer aan het aansterken waren, doch verzoeker heeft deze stellingen niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van een dierenarts.
Gelet op het vorengaande is er voldoende grond voor het oordeel dat verzoeker de gezondheid van de honden heeft benadeeld en dat hij de dieren de nodige verzorging heeft onthouden. Verzoeker heeft derhalve in strijd gehandeld met het bepaalde in de Gwd en het Besluit. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam handhavend op te treden.
5.4 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet viel te verwachten dat, met name gelet op de conclusie van de dierenarts dat de honden al gedurende lange tijd verzorging is onthouden, verzoeker zijn overtredingen op de korte termijn zou staken. Verweerder is derhalve terecht van opvatting dat geen concreet zich op legalisatie bestond. De voorzieningenrechter neemt voorshands aan dat de op 14 februari 2011 aangetroffen situatie dermate spoedeisend was dat terstond bestuursdwang kon worden toegepast. Gelet hierop was geen plaats voor een waarschuwing aan verzoeker of het stellen van een termijn voor het nemen van maatregelen.
De stelling van verzoeker dat niet is gebleken van ernstig gevaar voor de gezondheid van de honden aangezien verweerder op 25 februari 2011 te kennen heeft gegeven dat verzoeker de honden, onder bepaalde voorwaarden, terug kan krijgen, doet aan geconstateerde situatie van de honden op 14 februari 2011 niet af. Van belang is dat verzoeker de bepalingen van de Gwd heeft overtreden en dat geen concreet zicht was op legalisatie.
Verzoeker wijst erop dat niet is besloten zijn katten, die ook zijn onderzocht door meergenoemde dierenarts, mee te nemen. Ten aanzien van deze katten heeft verweerder verzoeker geadviseerd deze te laten onderzoeken door een dierenarts, hetgeen verzoeker ook daadwerkelijk heeft gedaan. Dit gegeven zegt echter niets over de toestand waarin de honden zijn aangetroffen. Verweerder heeft gelet op de aangetroffen situatie op goede grond er voor gekozen de honden uit de beperkte huisvestingssituatie te halen, te onderzoeken en bij te voederen om de dieren te laten aansterken en zo de overtredingen te staken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder derhalve niet in strijd gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nu naar voorlopig oordeel sprake is van rechtmatige toepassing van bestuursdwang kan verweerder zich met recht beroepen op artikel 5:29, vierde lid, Awb.
5.5 Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.