2. De beoordeling van het geschil
2.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2 Ingevolge artikel 6:7 juncto artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voor¬geschreven wijze is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3 Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en daartoe het volgende overwogen. Het per fax verzonden bezwaarschrift van appellante is niet tijdig ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 14 augustus 2010 ontvangen, terwijl de termijn eindigde op 12 augustus 2010.
Gelet op artikel 2:17, tweede lid, Awb is niet het tijdstip van verzending van betekenis, maar het tijdstip waarop verweerder het faxbericht ontving. Dat het faxbericht op 12 augustus 2010 door verweerder is ontvangen is niet gebleken uit de registratie door de faxserver van verweerder, die de verzonden en ontvangen faxberichten registreert. Bij ontvangst en verzending van faxberichten worden tijd en datum automatisch ingevuld op grond van de systeemdatum van de faxserver. De server heeft de ontvangst van het faxbericht van appellante geregistreerd op 14 augustus 2010. Het faxbericht is overigens ontvangen van *, derhalve van een ander faxnummer dan appellante heeft vermeld. Van storingen in de faxserver op of na 12 augustus 2010 is verweerder niet gebleken. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. De aan de verzending per fax verbonden risico’s komen voor rekening van de verzender.
2.4 Appellante heeft - ter onderbouwing van haar standpunt in beroep - aangevoerd dat D, de dochter van A, namens appellante het bezwaarschrift op 12 augustus 2010 per faxbericht heeft verzonden en derhalve tijdig heeft ingediend. Als bewijs van die stelling heeft D bij brief van 20 augustus 2010 een door een faxapparaat geproduceerd verzendrapport aan verweerder toegezonden. Appellante vindt het onbegrijpelijk dat een fax die door haar op 12 augustus wordt verzonden, pas op 14 augustus 2010 aankomt bij verweerder. Zij wenst niet de dupe te worden van deze onverklaarbare gang van zaken. Zij heeft hieraan toegevoegd dat zich bij de verzending van haar faxbericht, gezien de OK-melding in het controlerapport, geen onregelmatigheden hebben voorgedaan. Wanneer zij geen bevestiging zou hebben ontvangen van een geslaagde verzending zou zij het bezwaarschrift nog op een andere wijze hebben kunnen indienen.
Verweerder legt slechts overzichten over van ontvangen faxberichten. Uit deze overzichten kan niet worden opgemaakt of sprake is van storingen of niet ontvangen faxberichten. Verweerders stelling dat geen sprake is geweest van een storing of vertraging bij de ontvangst is dan ook onvoldoende onderbouwd.
Subsidiair stelt appellante dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is op grond van artikel 6:11 Awb, omdat zij er - gezien de melding dat het faxbericht zonder problemen was verzonden naar het juiste nummer - vanuit mocht gaan dat het faxbericht verweerder tijdig heeft bereikt. Aangezien appellante op geen enkele wijze bekend kon zijn dat het faxbericht mogelijk niet of niet tijdig zou zijn aangekomen, kan een daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding haar redelijkerwijs niet worden toegerekend.
Tot slot wijst appellante op het feit dat het bezwaarschrift in ieder geval niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Zij meent dat het bezwaarschrift, gelet op artikel 6:9, tweede lid, Awb, moet worden aangemerkt als tijdig ingediend.
Ter zitting heeft appellante naar voren gebracht dat A het bezwaarschrift per fax heeft verzonden, daarbij gebruik makend van de telefoonlijn van de buren. De eigen huiscentrale was niet bruikbaar wegens een storing. Dat is de verklaring voor het andere faxnummer, vermeld op het ontvangstrapport van verweerder.
Verder heeft appellante ter zitting nog gesteld dat ongeloofwaardig is dat verweerder op 12 en 13 augustus 2010, aldus op een donderdag en een vrijdag, slechts 6 faxen in totaal heeft ontvangen. Aangenomen moet dan ook worden dat het overzicht niet compleet is.
2.5 Het College oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat verweerder het besluit van 1 juli 2010 op die datum aan appellante heeft verzonden, zodat de bezwaartermijn is begonnen op 2 juli 2010 en geëindigd is op 12 augustus 2010. Gelet op vaste jurisprudentie is het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen echter voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als door verweerder wordt gesteld dat het bezwaarschrift niet op de beweerde datum is ontvangen, het op de weg van appellante ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien zij de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van verweerder om de ontvangst van het faxbericht op de beweerde datum op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen.
Het College merkt op dat door appellante als verklaring voor de vermelding van een ander faxnummer op het ontvangstrapport van verweerder ter zitting een nieuwe en afwijkende versie is gegeven van de verzending van het bezwaarschrift per fax. Dit doet afbreuk aan de aannemelijkheid van de gestelde verzending. Ook als het overgelegde verzendrapport als bewijsstuk in aanmerking wordt genomen kan het, zoals in zijn algemeenheid geldt bij verzending per fax, dienen als begin van bewijs, maar biedt het geen sluitend bewijs dat verweerder het bezwaarschrift op 12 augustus 2010 heeft ontvangen (zie ook CRvB 4 januari 2005, 04/2675 WAO, LJN: AS4889).
Het is dan de vraag of verweerder de ontvangst van het faxbericht op de beweerde datum op een niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend. Het door verweerder overgelegde faxoverzicht van die dag vermeldt geen ontvangst van een fax die overeenkomt met het faxnummer van appellante (**) en evenmin van het nummer van (beweerdelijk) de buren van appellante (*), of het aantal pagina’s (3) of de tijd (20:18) zoals vermeld op het verzendrapport van appellante. Wel valt uit het overzicht van verweerder van die dag af te leiden dat er andere faxberichten in orde zijn ontvangen “state: ok”. Ditzelfde geldt voor het overzicht van 13 augustus 2010. Dat er geen foutmeldingen op het overzicht staan of dat het om weinig faxberichten zou gaan brengt niet met zich mee dat deze overzichten onbetrouwbaar zijn, zoals appellante stelt. Op het overzicht van 14 augustus 2010 is wel een fax vermeld van 3 pagina’s die, daarover waren verweerder en appellante het eens ter zitting, betrekking heeft op het bezwaarschrift van appellante. De tijd van ontvangst en het aantal pagina’s op het overzicht komen overeen met de vermelding onderaan op het ontvangen document, zoals bijgevoegd bij het verweerschrift van 13 januari 2011 ( bijlage 2, p. 3). Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat verweerder op 12 augustus 2010 geen bij faxbericht verzonden bezwaarschrift van appellante heeft ontvangen.
Het betoog van appellante dat ook bij te late ontvangst moet worden geoordeeld dat tijdig bezwaar is ingediend kan niet slagen. Ook bij verzending langs elektronische weg is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid Awb). Artikel 2:17 Awb schrijft de wijze voor waarop het tijdstip van ontvangst en verzending wordt vastgesteld bij verkeer langs elektronische weg. Volgens artikel 2:17 Awb is dat het tijdstip waarop het bericht het systeem voor gegevensverwerking van het bestuursorgaan heeft bereikt. Het College komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat niet tijdig bezwaar is gemaakt door appellante. De verwijzing van appellante naar de uitspraak van het College van 21 september 2006 kan haar niet baten. Anders dan in het onderhavige geval had verweerder in die zaak geen documenten overgelegd om zijn stelling dat hij het bezwaarschrift niet (tijdig) had ontvangen te onderbouwen.
Appellantes beroep op artikel 6:9, tweede lid, Awb kan niet tot een andere conclusie leiden. Dit artikel is niet van toepassing op de verzending van een bezwaarschrift per faxbericht, maar ziet uitsluitend op de verzending per post. Uit de wetsgeschiedenis van hoofdstuk 2, afdeling 2.3 Awb (MvT Wet Elektronisch bestuurlijk verkeer, Kamerstukken II 2001-2002, 28 483) blijkt dat uitdrukkelijk is afgezien van het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 6:9, tweede lid Awb, (gemitigeerde verzendtheorie) op de verzending langs elektronische weg, aangezien het niet aangaat elektronische verzending gelijk te stellen met een bepaalde manier van conventionele verzending, te weten die van de terpostbezorging, terwijl op andere vormen van verzending, bijvoorbeeld per bode of koerier, de gemitigeerde verzendtheorie niet van toepassing is. Dat appellante niet heeft gekozen voor verzending per post komt voor haar rekening. Het beroep op artikel
6:11 Awb kan daarom evenmin slagen.
Het College concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.6 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding.