ECLI:NL:CBB:2011:BQ4991

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/941
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om locatiewijziging van zonnepanelen subsidie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 mei 2011 uitspraak gedaan over het verzoek van A B.V. om locatiewijziging van een productie-installatie waarvoor subsidie was verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE). Het verzoek werd afgewezen door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, omdat A B.V. het verzoek pas na de plaatsing van de zonnepanelen op de nieuwe locatie had ingediend. Dit leidde tot een bezwaar dat door de minister ongegrond werd verklaard.

A B.V. stelde dat de locatiewijziging noodzakelijk was door onvoorziene omstandigheden, zoals tegenstand van andere bedrijven op de oude locatie. Tijdens de zitting op 24 februari 2011 werd het onderzoek geschorst om A B.V. de kans te geven nadere stukken in te dienen. A B.V. overhandigde een verklaring van het installatiebedrijf en een brief over vertraging in de bouw van het nieuwe pand. De minister betwistte echter de tijdigheid van de aanvraag en stelde dat de eigen verklaring van A B.V. onvoldoende was om het verzoek om locatiewijziging goed te keuren.

Het College oordeelde dat, zelfs als het verzoek om ontheffing voorafgaand aan de plaatsing van de zonnepanelen was gedaan, dit niet leidde tot het gewenste resultaat. De minister had zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door A B.V. overgelegde verklaring zonder onderbouwing onvoldoende basis bood voor toewijzing van het verzoek. Het beroep van A B.V. werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 10/941 9 mei 2011
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: ing. P.J. Timmer, adviseur bij MEA-adviesburo,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Essen en mr. C. Cromheecke, beiden werkzaam bij verweerders dienst Agentschap NL.
1. Het procesverloop
Verweerder heeft op 21 mei 2010 het verzoek van appellante om locatiewijziging van een productie-installatie waarvoor aan haar subsidie was verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit) afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: bestreden besluit).
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld. Verweerder heeft schriftelijk verweer gevoerd.
Op 24 februari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Voor verweerder was voorts aanwezig C.
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst om appellante de gelegenheid te bieden om nadere stukken in te dienen. Dit heeft appellante bij brief van 5 maart 2011 gedaan. Bij brief van 1 april 2011 heeft verweerder hierop schriftelijk gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen bij brieven van 26 april 2011 en 2 mei 2011 toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Het College heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 62, eerste lid, van het Besluit is de subsidieontvanger verplicht om de productie-installatie te realiseren en exploiteren overeenkomstig het plan dat is ingediend bij de aanvraag om subsidie. Op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit kan verweerder schriftelijk ontheffing verlenen van deze verplichting als het om een essentiële wijziging gaat en de subsidieontvanger daarom vooraf heeft verzocht.
2.2 Verweerder heeft het verzoek van appellante tot wijziging van de locatie van de zonnepanelen waarvoor aan haar subsidie was verleend afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante dit verzoek pas na plaatsing van de zonnepanelen op de nieuwe locatie – en dus niet vooraf – heeft gedaan. In het bestreden besluit overweegt verweerder, kort gezegd, dat de gevolgen van de keuze van appellante om het verzoek om ontheffing niet vóór het plaatsen van de zonnepanelen op de nieuwe locatie in te dienen, voor haar eigen rekening en risico komen.
2.3 Appellante heeft aangevoerd dat de locatiewijziging is ingegeven door onvoorziene omstandigheden. In haar beroepschrift wijst zij erop dat er op de oude locatie sprake was een verzamelgebouw met meerdere bedrijven, waarbij uiteindelijk niet iedereen voorstander bleek van plaatsing van zonnepanelen op het gemeenschappelijke dak. Appellante is uitgeweken naar een andere locatie om de zonnepanelen nog tijdig te kunnen plaatsen.
2.4 Ter zitting heeft appellante desgevraagd toegelicht dat de reden dat zij de zonnepanelen niet op de aangevraagde locatie, maar op de nieuwe locatie heeft gerealiseerd is dat de zonnepanelen door vertraging in de bouwwerkzaamheden op de aangevraagde locatie daar niet tijdig konden worden geplaatst. Verweerder heeft hierop als reactie gegeven dat deze reden nog niet eerder door appellante naar voren is gebracht, zodat deze ook niet in het bestreden besluit is betrokken. Verder heeft appellante ter zitting de stelling betrokken dat de zonnepanelen eerst in mei 2010 en dus ná het verzoek om ontheffing van 22 april 2010 zijn geplaatst. Verweerder heeft te kennen gegeven dat ook deze informatie hem niet eerder is verschaft.
2.5 Gelet hierop heeft het College het onderzoek ter zitting geschorst om appellante de gelegenheid te bieden om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat de zonnepanelen zijn geplaatst na 22 april 2010 en dat de locatiewijziging is ingegeven door vertraging van het bouwproces op de aangevraagde locatie. Deze stukken heeft verweerder nodig om – wanneer blijkt dat het verzoek om locatiewijziging voorafgaand aan het plaatsen is gedaan – het verzoek alsnog inhoudelijk te kunnen beoordelen.
Appellante heeft als nadere stukken overgelegd een verklaring van het bedrijf dat de zonnepanelen heeft geplaatst, inhoudende dat in week 18 t/m week 20 (april-mei 2010) de panelen zijn aangebracht en aangesloten en dat het project is opgeleverd op 20 mei 2010, alsmede een brief van appellante aan haar gemachtigde dat de bouw van haar nieuwe pand op de aangevraagde locatie door trage vergunning¬verlening is doorgeschoven naar de periode 2009 2010. Verweerder heeft in zijn reactie, kort samengevat, opgemerkt dat uit de verklaring van het bedrijf niet evident volgt wanneer is begonnen met het realiseren van de zonnepanelen en dat die verklaring bovendien niet strookt met hetgeen appellante in haar verzoek om ontheffing heeft vermeld. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het voor rekening en risico van appellante komt dat zij een aanvraag heeft ingediend voor een nog te bouwen pand en voorts dat de eigen verklaring van appellante voor hem onvoldoende is om een verzoek om de locatiewijziging goed te keuren.
2.6 Het College overweegt als volgt. Ook als zou moeten worden aangenomen dat appellante het verzoek om ontheffing heeft gedaan voorafgaand aan de plaatsing van de zonnepanelen, dan leidt dit niet tot het door haar gewenste resultaat. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellante overgelegde eigen verklaring dat de bouw op de aangevraagde locatie vertraagd was, zonder onderbouwende stukken, onvoldoende basis biedt voor toewijzing van het verzoek om locatiewijziging wegens bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft het verzoek derhalve terecht afgewezen.
2.7 Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2011.
w.g. M. Munsterman w.g. O.C. Bos