ECLI:NL:CBB:2011:BQ3479

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/928
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag duurzame energieproductie en beoordeling lotingsprocedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, die een subsidieaanvraag had ingediend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De aanvraag van appellant werd op 26 mei 2010 afgewezen, omdat het beschikbare subsidiebudget al was uitgeput door andere aanvragen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 februari 2011 heeft appellant betoogd dat de lotingsprocedure onzorgvuldig is, omdat aanvragen die niet realistisch zijn, ook meeloten. Appellant stelde dat dit leidt tot een onjuiste verdeling van de beschikbare subsidies, waarbij aanvragers met minder kans op subsidie benadeeld worden. Het College overweegt dat de regelgeving bepaalt dat indien het subsidieplafond wordt overschreden, de volgorde van aanvragen door middel van loting wordt vastgesteld. Verweerder is niet verplicht om de procedure aan te passen aan de wensen van appellant.

Het College concludeert dat de lotingsprocedure niet onzorgvuldig is en dat de regelgeving geen verplichting tot herverdeling van vrijgevallen budgetten bevat. De argumenten van appellant worden verworpen, en het College verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/928 7 april 2011
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Cromheecke, werkzaam bij verweerders dienst Agentschap NL.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft verweerder de aanvraag van appellant voor subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 augustus 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 februari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van appellant is afgewezen omdat het beschikbare subsidiebudget al was uitgeput door verstrekking van subsidie aan andere aanvragers.
Het bezwaar dat is gericht tegen de (lotings)procedure en de wijze waarop meerdere aanvragen afkomstig van dezelfde aanvrager in aanmerking komen voor subsidie, is volgens verweerder ongegrond. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat de kans op inloten weliswaar wordt vergroot door het indienen van meerdere aanvragen, maar dit niet leidt tot het vergroten van de kans op het verkrijgen van subsidie. Aanvragen die niet voldoen aan de voorwaarden - dat kunnen aanvragen zijn die meerdere keren zijn ingediend en die zien op dezelfde productie-installatie - worden uiteindelijk na de loting uit de lotingslijst gehaald en nemen geen budget in. De kans op subsidie wordt dus niet vergroot door het indienen van meerdere aanvragen. Aan het verzoek om alsnog subsidie te verstrekken in het geval een ander gesubsidieerd project niet wordt uitgevoerd, komt verweerder niet tegemoet. Het vrijgevallen budget wordt niet binnen dezelfde aanvraagronde of ten gunste van niet gehonoreerde aanvragen verdeeld. Verweerder is daartoe op grond van de regelgeving ook niet verplicht.
2.2 In beroep heeft appellant het volgende aangevoerd. Verweerder dient zijn procedure zo in te richten dat aanvragen die niet realistisch zijn ook niet meeloten. Door deze aanvragen te laten meeloten wordt een onzorgvuldige lotingsprocedure gevolgd. Nu is het immers mogelijk dat een aanvrager die de intentie heeft om slechts één productie-installatie te realiseren meerdere aanvragen indient voor verschillende productie-installaties op hetzelfde dak, om uiteindelijk dus slechts één van die installaties te realiseren. Daarmee vergroot die aanvrager de kans op inloten van deze aanvragen. Het resultaat daarvan is dat aanvragers wier aanvraag op een lagere plaats op de lotingslijst is terecht gekomen achter het net vissen, terwijl duidelijk is (of had kunnen zijn) dat een deel van de wel ingelote aanvragen niet tot realisatie van de installatie leidt. Met betrekking tot het punt van de herverdeling van het vrijgevallen budget stelt appellant dat verweerder door niet over te gaan tot herverdeling voorbij gaat aan één van de hoofddoelstellingen van het Agentschap NL, te weten het stimuleren van de productie van duurzame energie.
2.3 Het College overweegt als volgt. Het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit) bepaalt in artikel 58 dat indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, de volgorde van ontvangst van de aanvragen wordt vastgesteld door middel van loting. Dat betekent dat verweerder moet loten met alle (volledige) aanvragen die zijn ontvangen op die ene dag. Verweerder is op grond van dit artikel niet gehouden de lotingsprocedure zo in te richten als appellant wil. De vraag of een productie-installatie ook daadwerkelijk in gebruik gaat worden genomen, is van belang in het kader van de beoordeling of subsidie wordt verstrekt. Die beoordeling vindt – in het geval er een loting plaatsvindt – niet plaats vóór de loting, maar daarna. Van een onzorgvuldige lotingsprocedure omdat bedoelde vraag niet voor, maar na de loting wordt beantwoord, is geen sprake.
2.4 Met betrekking tot de herverdeling van het vrijgevallen budget heeft verweerder terecht gesteld dat de regelgeving daartoe niet verplicht. Dat herverdeling uit het oogpunt van stimulering van duurzame energieproductie volgens appellant de voorkeur zou verdienen, brengt niet mee dat gezegd moet worden dat het niet willen herverdelen van het vrijgevallen budget, blijk geeft van onbehoorlijk bestuur door verweerder. Daarbij neemt het College in aanmerking dat een herverdeling in praktische zin niet goed uitvoerbaar is, nu in veruit de meeste gevallen de betreffende SDE-ronde al geruime tijd zal zijn afgesloten voordat duidelijk is dat een project definitief geen doorgang zal vinden.
2.5 Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2011.
w.g. M. Munsterman w.g. O.C.Bos