2.2 Uit de gedingstukken blijkt dat JHV bij brief van 25 januari 2005 bij verweerder een aanvraag om een aanwezigheids- en een exploitatievergunning heeft ingediend voor een speelautomatenhal. De aanvraag zag op het perceel E te C. Om vestiging van de inrichting op dit perceel mogelijk te maken heeft het gemeentebestuur een planologische procedure gevolgd. Uiteindelijk is vrijstelling verleend van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Dat besluit is inmiddels onherroepelijk. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 december 2009 de op grond van de Wet op de Kansspelen (WODK), respectievelijk de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente C vereiste aanwezigheids- en exploitatievergunning verleend. Van dit besluit is op 13 januari 2010 mededeling gedaan in een plaatselijk huis-aan-huisblad.
2.3 Het besluit tot vergunningverlening is op 21 december 2009 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaar een aanvang nam op 22 december 2009. De laatste dag van de termijn was 1 februari 2010. Het bezwaarschrift van appellante van 3 februari 2010, bij verweerder ingekomen op 4 februari 2010, is dus niet tijdig ingediend.
2.4 Appellantes standpunt dat de bezwaartermijn pas een aanvang nam nadat het besluit tot vergunningverlening was gepubliceerd is niet in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, en artikel 6:8, eerste lid, Awb. Weliswaar is aannemelijk dat appellante belang had bij kennisneming van het besluit - zij had immers ook een vergunningaanvraag voor een speelautomatenhal bij verweerder ingediend - doch zij kan niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 3:41, eerste lid, Awb. Het besluit in kwestie is immers niet tot haar gericht. Een mededeling aan appellante door toezending van het besluit is niet bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn. Derhalve kan in het midden worden gelaten of verweerder aan appellante een afschrift van het besluit van
21 december 2009 had dienen te sturen.
2.5 Niet in geschil is dat appellante kennis heeft genomen van de publicatie van de vergunning. Daarin is de termijn voor het indienen van bezwaar correct weergegeven, te weten zes weken na de datum van het besluit tot vergunningverlening, te weten 21 december 2009. Daarmee had het appellante duidelijk kunnen zijn dat zij binnen zes weken na die datum een bezwaarschrift kon indienen. Aan appellante moet worden nagegeven dat de publicatie in het huis-aan-huisblad, mede als gevolg van de feestdagen, laat heeft plaatsgevonden, te weten op 13 januari 2010. Dit neemt echter niet weg dat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt nog niet was verstreken, en dat appellante nog meer dan twee weken de tijd had om een bezwaarschrift in te dienen, desnoods in de vorm van een voorlopig bezwaar op nader aan te voeren gronden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.6 Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het College niet kan toekomen aan beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van appellante tegen de aan JHV verleende aanwezigheids- en exploitatievergunning voor een speelautomatenhal.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.