ECLI:NL:CBB:2011:BQ1712

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/512
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen vergunning speelautomatenhal

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar van appellante A tegen de vergunning die aan JHV gaming & entertainment B.V. was verleend voor een speelautomatenhal. De vergunning was op 21 december 2009 verleend door de burgemeester van C en op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Appellante heeft op 3 februari 2010 een bezwaarschrift ingediend, maar dit werd door de burgemeester op 21 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante stelde dat de bezwaartermijn pas begon na publicatie van de vergunning in een huis-aan-huisblad, maar het College oordeelde dat de bekendmaking aan de aanvrager, JHV, op 21 december 2009 de termijn voor het indienen van bezwaar in gang zette. De relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werden hierbij in acht genomen, met name artikel 3:41 en artikel 6:8, die de bekendmaking en de termijn voor bezwaar regelen. Het College concludeerde dat appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt en dat haar bezwaar niet tijdig was ingediend. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep ongegrond was, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 10/512 7 april 2011
29020 Wet op de kansspelen
Vergunning speelautomatenhal
Uitspraak in de zaak van:
A, wonende te B, appellante,
tegen
de burgemeester van C, verweerder,
gemachtigde: F, werkzaam bij de gemeente C,
aan welk geding tevens als partij deelneemt:
JHV gaming & entertainment B.V., gevestigd te Tilburg, hierna te noemen: JHV,
gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven.
1. De procedure
Bij besluit van 21 december 2009 heeft verweerder aan JHV een aanwezigheids- en een exploitatievergunning verleend voor de speelautomatenhal “D”, gelegen aan de E te C.
Bij brief van 3 februari 2010, op 4 februari 2010 binnengekomen bij de gemeente C, heeft appellante tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 21 april 2010 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie van de gemeente C, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 mei 2010, bij het College binnengekomen op 31 mei 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Desgevraagd heeft JHV te kennen gegeven als partij aan het geding te willen deelnemen.
Bij brief van 5 juni 2010 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft daarop nog een reactie ingestuurd.
Op 24 februari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante in persoon is verschenen. Verweerder en JHV hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In dit geding dient het College te beoordelen of verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierbij zijn de volgende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang.
"Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. (...)
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. (...)
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. (...)
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2 Uit de gedingstukken blijkt dat JHV bij brief van 25 januari 2005 bij verweerder een aanvraag om een aanwezigheids- en een exploitatievergunning heeft ingediend voor een speelautomatenhal. De aanvraag zag op het perceel E te C. Om vestiging van de inrichting op dit perceel mogelijk te maken heeft het gemeentebestuur een planologische procedure gevolgd. Uiteindelijk is vrijstelling verleend van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Dat besluit is inmiddels onherroepelijk. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 december 2009 de op grond van de Wet op de Kansspelen (WODK), respectievelijk de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente C vereiste aanwezigheids- en exploitatievergunning verleend. Van dit besluit is op 13 januari 2010 mededeling gedaan in een plaatselijk huis-aan-huisblad.
2.3 Het besluit tot vergunningverlening is op 21 december 2009 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaar een aanvang nam op 22 december 2009. De laatste dag van de termijn was 1 februari 2010. Het bezwaarschrift van appellante van 3 februari 2010, bij verweerder ingekomen op 4 februari 2010, is dus niet tijdig ingediend.
2.4 Appellantes standpunt dat de bezwaartermijn pas een aanvang nam nadat het besluit tot vergunningverlening was gepubliceerd is niet in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, en artikel 6:8, eerste lid, Awb. Weliswaar is aannemelijk dat appellante belang had bij kennisneming van het besluit - zij had immers ook een vergunningaanvraag voor een speelautomatenhal bij verweerder ingediend - doch zij kan niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 3:41, eerste lid, Awb. Het besluit in kwestie is immers niet tot haar gericht. Een mededeling aan appellante door toezending van het besluit is niet bepalend voor de aanvang van de bezwaartermijn. Derhalve kan in het midden worden gelaten of verweerder aan appellante een afschrift van het besluit van
21 december 2009 had dienen te sturen.
2.5 Niet in geschil is dat appellante kennis heeft genomen van de publicatie van de vergunning. Daarin is de termijn voor het indienen van bezwaar correct weergegeven, te weten zes weken na de datum van het besluit tot vergunningverlening, te weten 21 december 2009. Daarmee had het appellante duidelijk kunnen zijn dat zij binnen zes weken na die datum een bezwaarschrift kon indienen. Aan appellante moet worden nagegeven dat de publicatie in het huis-aan-huisblad, mede als gevolg van de feestdagen, laat heeft plaatsgevonden, te weten op 13 januari 2010. Dit neemt echter niet weg dat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt nog niet was verstreken, en dat appellante nog meer dan twee weken de tijd had om een bezwaarschrift in te dienen, desnoods in de vorm van een voorlopig bezwaar op nader aan te voeren gronden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.6 Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het College niet kan toekomen aan beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van appellante tegen de aan JHV verleende aanwezigheids- en exploitatievergunning voor een speelautomatenhal.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. M.J. van Veen