5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient de vraag te beantwoorden of verweerder zijn besluit om de gevraagde SDE-subsidie te weigeren in bezwaar op goede gronden heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
5.2 Appellante heeft SDE-subsidie aangevraagd voor een afvalverbrandingsinstallatie, waarvoor aan haar eerder al een MEP-subsidie was verleend van € 0,- per kilowattuur.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef, van het Besluit wordt voor een productie-installatie geen SDE-subsidie verstrekt indien deze in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen MEP-subsidie, subsidie op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of SDE subsidie is verstrekt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze bepaling zo moet worden gelezen dat geen SDE-subsidie wordt verstrekt voor bestaande installaties waarvoor geen MEP-subsidie, subsidie op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of SDE subsidie is verleend "van meer dan € 0,-". Daartoe voert verweerder aan dat onder subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb wordt verstaan een aanspraak op financiële middelen en dat een subsidie van € 0,- niet als zodanig kan worden aangemerkt.
5.3 Het College volgt verweerder niet in deze uitleg. Het College is van oordeel dat de verlening van een subsidie, ook al bedraagt deze slechts € 0,-, bepalend is voor de rechtsbetrekking tussen partijen, omdat daarmee wordt vastgesteld dat de aanvrager van de subsidie aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de subsidie voldoet. Aldus ontstaat een aanspraak op subsidie. Dat die aanspraak vanwege het op dat moment geldende subsidietarief niet tot een uitbetaling in financiële middelen leidt, doet daar niet aan af. De verlening van een subsidie van € 0,- onderscheidt zich in zoverre dan ook van de situatie dat geen subsidie wordt verleend omdat niet aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan en de gevraagde subsidie op die grond wordt geweigerd.
5.4 Ook overigens ziet het College in de tekst van het Besluit en de daarbij behorende toelichting onvoldoende aanknopingspunten voor de door verweerder gegeven uitleg. Zoals blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit (Stb. 2007, 410) is de SDE-subsidie in de plaats gekomen van de MEP-subsidie en is het uitgangspunt van het Besluit dat de strekking van de regels die golden voor de verkrijging van MEP-subsidie voor een belangrijk deel wordt behouden.
Op grond van de regels die golden voor de verkrijging van MEP-subsidie kwamen bestaande installaties waarvoor eerder nog geen subsidie was verleend voor subsidie in aanmerking. Zo ook de installatie van appellante, waarvoor een MEP-subsidie is verleend van € 0,-. De door verweerder voorgestane uitleg zou ertoe leiden dat deze zelfde installatie op grond van het Besluit niet voor subsidie in aanmerking komt. Dit wijkt derhalve af van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Gelet hierop is het College van oordeel dat, wanneer het de bedoeling van de regelgever zou zijn geweest om deze specifieke groep installaties – de bestaande installaties die voor MEP-subsidie in aanmerking kwamen en waarvoor een subsidie van € 0,- per kilowattuur is verleend – onder het Besluit niet langer voor subsidie in aanmerking te laten komen, het voor de hand had gelegen om deze bedoeling in de tekst van het Besluit en de daarbij behorende nota van toelichting duidelijk(er) tot uitdrukking te brengen.
5.5 Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding, nu de gemachtigde van appellante bij haar in dienstbetrekking is.