ECLI:NL:CBB:2011:BQ1382

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/934
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van SDE-subsidie voor bestaande installatie met MEP-subsidie van € 0,-

In deze zaak heeft Twence B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij haar aanvraag voor SDE-subsidie werd afgewezen. De aanvraag was gedaan voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit biomassa met een afvalverbrandingsinstallatie. De Minister had eerder een MEP-subsidie van € 0,- per kilowattuur verleend voor dezelfde installatie. De Minister stelde dat de aanvraag voor SDE-subsidie niet kon worden goedgekeurd omdat de productie-installatie al in gebruik was genomen vóór de aanvraag en er geen substantiële MEP-subsidie was verstrekt. Twence B.V. betwistte deze interpretatie en voerde aan dat de voorwaarden voor afwijzing cumulatief zijn en dat de MEP-subsidie, ook al was deze € 0,-, nog steeds een subsidie was die in aanmerking moest worden genomen.

Tijdens de zitting werd het standpunt van de appellante toegelicht door haar gemachtigde, die stelde dat de afwijzing van de aanvraag berustte op een verkeerde interpretatie van het Besluit stimulering duurzame energieproductie. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de verlening van een subsidie, ook al bedraagt deze € 0,-, bepalend is voor de rechtsbetrekking tussen partijen. Het College concludeerde dat de Minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen, omdat de appellante recht had op de SDE-subsidie, gezien de eerdere toekenning van de MEP-subsidie. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/934 15 april 2011
27301
Uitspraak in de zaak van:
Twence B.V., te Enschede, appellante,
gemachtigde: mr. drs. R.J.H. van der Wal, advocaat in dienst van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Cromheecke, werkzaam bij verweerders Agentschap NL.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 30 augustus 2010 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 augustus 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie ongegrond verklaard.
Appellante heeft de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en stukken toegezonden.
Op 2 februari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten hebben doen toelichten door hun gemachtigden. Verder waren aanwezig A namens appellante en B en C namens verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
" Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. "
In het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 2
Onze Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor:
a. de productie van hernieuwbare elektriciteit aan een producent van hernieuwbare elektriciteit om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit geheel of gedeeltelijk te compenseren;
(…)
Artikel 3
(…)
4. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998, artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of dit besluit is verstrekt, tenzij:
(…)
Artikel 59
Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan dit besluit en de daarop berustende bepalingen;
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 1 maart 2010 heeft appellante op grond van het Besluit subsidie (hierna: SDE subsidie) aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit biomassa met behulp van een afvalverbrandingsinstallatie op de locatie Boldershoekweg 51 te Hengelo.
- Voor deze installatie was reeds eerder op 26 juni 2007 aan appellante een subsidie verleend op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: MEP subsidie) van € 0,- per kilowattuur.
- Bij besluit van 21 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Bij brief van 23 juni 2010 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 10 augustus 2010 is appellante op haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit, kort samengevat, als volgt gemotiveerd.
Uit artikel 3, vierde lid, aanhef, van het Besluit volgt dat geen subsidie wordt verstrekt voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen MEP subsidie, subsidie op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of SDE subsidie is verstrekt.
In dit geval is de productie-installatie van appellante in gebruik genomen vóór de datum waarop de subsidie is aangevraagd. Daarnaast is voor de productie-installatie geen subsidie als genoemd in artikel 3, vierde lid, aanhef, van het Besluit verstrekt. De aan appellante verleende MEP-subsidie van € 0,- per kilowattuur kan niet worden gezien als een verstrekte subsidie. Een subsidie van € 0,- per kilowattuur is geen aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 4:21 Awb. Evenmin is het, overeenkomstig de taalkundige betekenis van het woord subsidie, een geldelijke ondersteuning van overheidswege. Verder staat in de nota van toelichting bij het Besluit vermeld dat producenten aan wie een MEP subsidie van € 0,- per kilowattuur is verleend effectief geen MEP-subsidie ontvangen en dus in aanmerking kunnen komen voor SDE subsidie. Gelet hierop is de aanvraag van appellante terecht afgewezen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
De afwijzing van de aanvraag van appellante berust op een verkeerde interpretatie van het Besluit. Verweerder heeft de afwijzing gebaseerd op de uitzonderingsgrond van artikel 3, vierde lid, van het Besluit. In deze bepaling zijn twee voorwaarden geformuleerd. De eerste voorwaarde is dat de productie-installatie niet in gebruik mag zijn genomen vóór het indienen van de aanvraag. De tweede voorwaarde is dat voor de productie-installatie geen MEP-subsidie, subsidie op grond van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of SDE-subsidie is verstrekt.
Anders dan verweerder meent, zijn deze voorwaarden geen alternatieve, maar cumulatieve voorwaarden. Verweerder kan de aanvraag dan ook alleen afwijzen als aan beide voorwaarden is voldaan. Dat is hier niet het geval. De tweede voorwaarde is niet vervuld, omdat voor de productie-installatie aan appellante een MEP-subsidie is verleend. Dat deze subsidie € 0,- per kilowattuur bedraagt maakt dit niet anders. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef, van het Besluit blijkt dat voor de gevallen die door het op nul stellen van het tarief voor MEP-subsidie een subsidie van € 0,- hebben verkregen, een uitzondering wordt gemaakt op het algemene uitgangspunt dat geen subsidie wordt verleend wanneer een productie-installatie reeds in gebruik is genomen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient de vraag te beantwoorden of verweerder zijn besluit om de gevraagde SDE-subsidie te weigeren in bezwaar op goede gronden heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
5.2 Appellante heeft SDE-subsidie aangevraagd voor een afvalverbrandingsinstallatie, waarvoor aan haar eerder al een MEP-subsidie was verleend van € 0,- per kilowattuur.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef, van het Besluit wordt voor een productie-installatie geen SDE-subsidie verstrekt indien deze in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen MEP-subsidie, subsidie op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of SDE subsidie is verstrekt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze bepaling zo moet worden gelezen dat geen SDE-subsidie wordt verstrekt voor bestaande installaties waarvoor geen MEP-subsidie, subsidie op grond van artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of SDE subsidie is verleend "van meer dan € 0,-". Daartoe voert verweerder aan dat onder subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb wordt verstaan een aanspraak op financiële middelen en dat een subsidie van € 0,- niet als zodanig kan worden aangemerkt.
5.3 Het College volgt verweerder niet in deze uitleg. Het College is van oordeel dat de verlening van een subsidie, ook al bedraagt deze slechts € 0,-, bepalend is voor de rechtsbetrekking tussen partijen, omdat daarmee wordt vastgesteld dat de aanvrager van de subsidie aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de subsidie voldoet. Aldus ontstaat een aanspraak op subsidie. Dat die aanspraak vanwege het op dat moment geldende subsidietarief niet tot een uitbetaling in financiële middelen leidt, doet daar niet aan af. De verlening van een subsidie van € 0,- onderscheidt zich in zoverre dan ook van de situatie dat geen subsidie wordt verleend omdat niet aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan en de gevraagde subsidie op die grond wordt geweigerd.
5.4 Ook overigens ziet het College in de tekst van het Besluit en de daarbij behorende toelichting onvoldoende aanknopingspunten voor de door verweerder gegeven uitleg. Zoals blijkt uit de nota van toelichting bij het Besluit (Stb. 2007, 410) is de SDE-subsidie in de plaats gekomen van de MEP-subsidie en is het uitgangspunt van het Besluit dat de strekking van de regels die golden voor de verkrijging van MEP-subsidie voor een belangrijk deel wordt behouden.
Op grond van de regels die golden voor de verkrijging van MEP-subsidie kwamen bestaande installaties waarvoor eerder nog geen subsidie was verleend voor subsidie in aanmerking. Zo ook de installatie van appellante, waarvoor een MEP-subsidie is verleend van € 0,-. De door verweerder voorgestane uitleg zou ertoe leiden dat deze zelfde installatie op grond van het Besluit niet voor subsidie in aanmerking komt. Dit wijkt derhalve af van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Gelet hierop is het College van oordeel dat, wanneer het de bedoeling van de regelgever zou zijn geweest om deze specifieke groep installaties – de bestaande installaties die voor MEP-subsidie in aanmerking kwamen en waarvoor een subsidie van € 0,- per kilowattuur is verleend – onder het Besluit niet langer voor subsidie in aanmerking te laten komen, het voor de hand had gelegen om deze bedoeling in de tekst van het Besluit en de daarbij behorende nota van toelichting duidelijk(er) tot uitdrukking te brengen.
5.5 Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding, nu de gemachtigde van appellante bij haar in dienstbetrekking is.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 298,-
(zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. P. Fortuin, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.
w.g. C.M. Wolters w.g. O.C. Bos