ECLI:NL:CBB:2011:BQ0813

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/595
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffingen op grond van de Winkeltijdenwet voor zondagsopenstelling van supermarkten in Westland

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2011 uitspraak gedaan over de ontheffingen die door de burgemeester en wethouders van Westland zijn verleend aan zes supermarkten voor zondagsopenstelling. Appellante, een inwoner van B, stelde beroep in tegen deze besluiten, omdat zij meende dat haar belangen als belanghebbende niet voldoende waren meegewogen. De besluiten tot ontheffing werden genomen op 20 april 2010 en ter inzage gelegd op 29 april 2010. Appellante diende haar beroep in op 10 juni 2010, na een zienswijze die niet in de besluitvorming was betrokken, omdat zij niet als belanghebbende werd aangemerkt.

Het College overwoog dat de afstand van de dichtstbijzijnde supermarkt tot de woning van appellante ongeveer 700 meter bedraagt, waardoor zij geen directe gevolgen van de verruimde openingstijden kan ondervinden. Het College concludeerde dat het belang van appellante, dat zij stelde te hebben in verband met milieuoverwegingen en dorpsbelang, niet als een persoonlijk, kenmerkend belang kan worden beschouwd. De belangen die appellante aanvoert zijn niet haar eigen belangen, maar betreffen meer collectieve belangen van de inwoners van Westland.

Daarom oordeelde het College dat appellante geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De inhoudelijke bezwaren van appellante konden in deze procedure niet aan de orde komen. Het College merkte op dat er op korte termijn een evaluatie van de verleende ontheffingen zal plaatsvinden, waarbij de bezwaren van appellante mogelijk aan de orde kunnen komen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 10/595 7 april 2011
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
tegen
Burgemeester en wethouders van Westland, verweerders,
gemachtigde: T.J.E. Lodders, werkzaam bij de gemeente Westland.
1. Het procesverloop
Bij besluiten van 20 april 2010 hebben verweerders aan een zestal winkels ontheffing verleend van de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) vervatte verboden. De besluiten zijn ter inzage gelegd op 29 april 2010.
Tegen deze besluiten heeft appellante bij brief van 4 juni 2010, na doorzending door verweerders bij het College binnengekomen op 10 juni 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Partijen hebben geantwoord op schriftelijke vragen van het College. Appellante heeft haar beroep schriftelijk aangevuld.
Op 24 februari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet is het verboden een winkel op zon- en feestdagen voor het publiek geopend te hebben. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Wet kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden ontheffing te verlenen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening inzake de winkeltijden (hierna: de Verordening) kan het college van burgemeester en wethouders van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wet vervatte verboden ontheffing verlenen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2 Bij de bestreden besluiten hebben verweerders aan een zestal supermarkten in de gemeente Westland een ontheffing op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening verleend. Bij brief van 23 april 2010 hebben verweerders appellante naar aanleiding van de door haar tegen de ontwerpen van de bestreden besluiten ingediende zienswijze bericht dat deze zienswijze niet in de besluitvorming is betrokken, omdat appellante niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
In beroep heeft appellante er onder meer op gewezen dat haar belang bestaat in het dorpsbelang van B. Ook acht appellante verruimde openingstijden niet bevorderlijk voor het milieu.
2.3 Het College overweegt als volgt.
De dichtstbijzijnde van de supermarkten waarvoor ontheffing is verleend bevindt zich - naar verweerder onweersproken heeft gesteld - op een afstand van circa 700 meter van appellantes woning in B. Gelet hierop is het College van oordeel dat appellante in haar onmiddellijke leefomgeving geen gevolgen van de verruimde openingstijden van deze supermarkt kan ondervinden, laat staan van de andere supermarkten, die zich in respectievelijk 's-Gravenzande, Monster, Naaldwijk, Honselersdijk en Wateringen bevinden.
Het belang dat appellante bij de bestreden besluiten meent te hebben in verband met de door haar gevreesde milieugevolgen in de vorm van onder meer ondoelmatig energiegebruik en luchtverontreiniging kan niet worden beschouwd als een persoonlijk, kenmerkend belang dat haar in voldoende mate van anderen onderscheidt.
Voor zover appellante wenst op te komen voor het dorpsbelang van B, dan wel voor de collectieve belangen van de inwoners van Westland, geldt dat deze belangen niet appellantes eigen belangen zijn.
2.4 Gezien het vorengaande is appellante naar het oordeel van het College geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb, zodat voor haar tegen de bestreden besluiten geen beroep openstond. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Gelet hierop kunnen de inhoudelijke bezwaren van appellante in deze procedure niet aan de orde komen. Ten overvloede stelt het College vast dat te kennen is gegeven dat op zeer korte termijn een evaluatie van de verleende ontheffingen zal plaatsvinden. Daarbij zal aandacht kunnen worden besteed aan die bezwaren.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. M.J. van Veen