ECLI:NL:CBB:2011:BP8528

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1347
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor GLB-inkomenssteun door de Staatssecretaris van Economische Zaken

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij zijn aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een beroep dat op 3 november 2009 werd ingediend tegen een besluit van 29 september 2009, waarin het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag op 20 maart 2009 werd behandeld. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de verzamelaanvraag niet tijdig en niet volledig was ingediend, wat in strijd was met de vereisten van de Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de daaropvolgende uitvoeringsverordening.

Tijdens de zitting op 2 februari 2011 werd vastgesteld dat appellant niet de vereiste bedrijfskaarten had ingediend voor de percelen waarvoor hij toeslagrechten aanvroeg. De Staatssecretaris had appellant eerder op de hoogte gesteld van het ontbreken van deze kaarten, maar appellant had geen actie ondernomen om dit te corrigeren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de aanvraag van appellant niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen sprake was van overmacht of andere omstandigheden die de late indiening zouden rechtvaardigen.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een volledige verzamelaanvraag. De beslissing van de Staatssecretaris werd dan ook in stand gehouden, en het beroep van appellant werd ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/1347 16 maart 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ing. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Lamain-Nuijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 3 november 2009, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 september 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing op 20 maart 2009 van de uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2008 in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 2 februari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna: Verordening (EG) nr. 1782/2003) luidde ten tijde en voor zover hier van belang:
" Artikel 22 - Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 44 - Gebruik van de toeslagrechten
1. Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare geeft recht op de uitbetaling van het in het kader van het toeslagrecht vastgestelde bedrag.
(…)
3. De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met subsidiabele hectaren, die met een toeslagrecht gepaard gaan.
(…) "
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij de Verordeningen (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad, en inzake de randvoorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad luidt voor zover hier van belang:
" Artikel 2 - Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…)
Artikel 11 - Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag
(…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei.(…)
Artikel 12 - Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
d) de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, voorzover relevant, het grondgebruik op die percelen en het feit dat het al dan niet om een geïrrigeerd perceel gaat;
(…)
Artikel 19 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
(…)
Artikel 21 - Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…) "
Artikel 55 van de Regeling luidt, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:
" 1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, eerste lid, onder 2, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR. (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met het op 8 mei 2008 door verweerder ontvangen formulier “Gecombineerde opgave 2008” (hierna ook: de verzamelaanvraag) verzocht om uitbetaling van zijn toeslagrechten. Op het Overzicht gewaspercelen bij de verzamelaanvraag heeft appellant negen percelen opgegeven, waarvan hij de percelen genummerd 3 tot en met 7 heeft aangekruist voor de benutting van zijn toeslagrechten.
- Op 14 mei 2008 heeft verweerder een ontvangstbevestiging verstuurd naar appellant. In deze brief staat vermeld dat verweerder van appellant heeft ontvangen:
" - Formulier Gecombineerde opgave 2008 (1x)
- Overzicht gewaspercelen 2008 (1x) "
- Op 28 mei 2008 heeft verweerder appellant een zogenaamde niet-acceptatiebrief gestuurd. Hierin heeft verweerder vermeld:
" Wij hebben geen bedrijfskaarten van u ontvangen. U moet alle gewaspercelen die u heeft opgegeven en in gebruik heeft op een originele bedrijfskaart intekenen. "
In deze brief is tevens vermeld dat, indien verweerder ontbrekende stukken na 9 juni 2008 ontvangt, dit kan betekenen dat aangevraagde subsidiebedragen (voor dat onderdeel) niet worden uitbetaald.
- Op 5 juni 2008 heeft verweerder bedrijfskaarten ontvangen van appellant. Op de hierop ingetekende percelen was geen nummer vermeld. Verweerder heeft de percelen ambtshalve genummerd van 10 tot en met 22.
- Verweerder heeft appellant op 10 juli 2008 nogmaals een niet-acceptatiebrief gestuurd, waarin is vermeld dat de gecombineerde opgave niet volledig is. Daarbij heeft hij verwezen naar een op de ingediende bedrijfskaart(en) vermelde foutcode.
- Op 16 juli 2008 heeft verweerder de reactie van appellant ontvangen, waarbij een van de op 5 juni 2008 ingediende kaarten nader is ingevuld. Daarbij bevond zich wederom geen bedrijfskaart waarop de percelen 1 tot en met 9 waren ingetekend.
Bij de door appellant voor de percelen 10 en verder aangebrachte wijzigingen heeft hij niet aangegeven dat deze percelen voor de uitbetaling van toeslagrechten in aanmerking werden gebracht.
- Verweerder heeft op 1 september 2008, naar aanleiding van de ingediende wijzigingen opnieuw een niet-acceptatiebrief verzonden. Op 11 september 2008 heeft verweerder de reactie van appellant ontvangen.
- Deze reactie betrof de percelen 11 tot en met 18 en hield geen wijziging van het verzoek om uitbetaling van toeslagrechten in.
- Bij besluit van 20 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van toeslagrechten afgewezen.
- Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder, na appellant te hebben gehoord, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe overwogen dat de verzamelaanvraag alle gegevens dient te bevatten die nodig zijn om te kunnen bepalen of aanspraak op bedrijfstoeslag kan worden gemaakt. Indien de verzamelaanvraag met het bijbehorende Overzicht gewaspercelen en de bedrijfskaarten na 9 juni 2008 zijn ontvangen is dit te laat en moet de aanvraag worden afgewezen.
Bij de door appellant ingediende Gecombineerde opgave 2008 zijn voor de percelen met volgnummers 3 tot en met 7, ondanks de door verweerder geboden herstelmogelijkheid, geen bedrijfskaarten ingediend. Dit heeft tot gevolg dat appellants verzamelaanvraag onvoldoende gegevens bevat om te kunnen besluiten dat appellant in aanmerking komt voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2008.
Dat voor de percelen 1 tot en met 9 in 2007 wel een bedrijfskaart is ingediend maakt dit niet anders; de bedrijfskaart moet elk jaar ingediend worden. Overmacht of buitengewone omstandigheden als reden voor het niet tijdig indienen van de bedrijfskaarten zijn bovendien niet gesteld of gebleken. De gevolgen van het niet tijdig indienen van de bedrijfskaarten blijven dan ook voor rekening en risico van appellant. De aanvraag van appellant diende derhalve te worden afgewezen.
Van de door appellant gestelde kennelijke fout kan geen sprake zijn. De vraag of de aanvraag een kennelijke fout bevat kan immers slechts aan de orde zijn indien tijdig een volledige verzamelaanvraag is ingediend, en dat is hier niet het geval.
Ten slotte is het besluit volgens verweerder niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel of motiveringsbeginsel genomen.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat appellants verzoek om de percelen 1, 2 en 10 tot en met 22 voor uitbetaling van zijn toeslagrechten in aanmerking te brengen te laat is ingediend. Dit zou slechts anders zijn indien sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag. Dit is echter niet het geval, nu appellant met de opgave van de
percelen 3 tot en met 7 zelfs meer hectares heeft opgegeven voor uitbetaling dan nodig is om zijn toeslagrechten volledig te benutten.
4. Het standpunt van appellant
Appellant meent dat hij de bedrijfskaarten voor de percelen 1 tot en met 9 tegelijk met het formulier Gecombineerde opgave 2008 en het Overzicht gewaspercelen heeft verzonden.
Uit de uitdraai meitelling 2008 valt bovendien af te leiden dat de percelen 1 tot en met 9 en hun locatie bij verweerder bekend waren. Ook uit het door verweerder in deze procedure overgelegde herinvoerformulier blijkt volgens appellant dat er voldoende bedrijfskaarten zijn ingediend. Verweerder mocht derhalve niet voetstoots aannemen dat de bedrijfskaarten niet zijn overgelegd.
Appellant was in de veronderstelling dat de discussie met verweerder de bedrijfskaarten voor de percelen 10 en verder betrof en niet de bedrijfskaarten voor de eerdergenoemde percelen. Het primaire besluit was bovendien volstrekt onduidelijk, omdat hieruit niet bleek waarop de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd. Verweerder dient appellant een herstelmogelijkheid te bieden om alsnog in aanmerking te komen voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten.
Appellant stelt voorts dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten op het formulier voor de Gecombineerde opgave te vermelden wat per die datum de stand van zaken was met betrekking tot de hem toegekende toeslagrechten, zoals voorgeschreven bij artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004. Zou dit wel het geval zijn geweest dan zou dit voor appellant een extra hulpmiddel hebben betekend om tot een logische aanvraag te komen.
Subsidiair meent appellant dat voor wat betreft de percelen 1, 2 en 10 tot en met 22 sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag, omdat deze percelen niet voor uitbetaling van toeslagrechten in aanmerking zijn gebracht. Een kennelijke fout zou ook uit een computermatige vergelijking van de gegevens van vaststelling en uitbetaling van toeslagrechten kunnen blijken. Het ligt niet voor de hand dat appellant zijn toeslagrechten niet in hun geheel laat uitbetalen, nu hij meer dan de noodzakelijke oppervlakte van 16,50 hectare heeft opgegeven.
Dit aspect is ruim aan de orde geweest in de bezwaarprocedure, hetgeen zich niet verhoudt tot de korte reactie van verweerder in het bestreden besluit. Het besluit is derhalve onvoldoende deugdelijk en zorgvuldig gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Meer subsidiair had verweerder appellant ruim voor het verstrijken van de kortingsperiode telefonisch kunnen uitleggen wat nu feitelijk het probleem was met zijn aanvraag. Dit zou beter hebben gewerkt dan de nu door verweerder toegezonden correctieformulieren. Hierbij merkt appellant nog op dat hij in voorgaande jaren de bedrijfskaarten ook altijd heeft ingediend bij verweerder.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerders besluit om het verzoek van appellant om uitbetaling van zijn toeslagrechten af te wijzen, in rechte stand kan houden.
Verweerder heeft aan zijn beslissing ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat uiterlijk op 9 juni 2008 een complete verzamelaanvraag met ingetekende bedrijfskaart moest zijn ingediend. Daartoe heeft verweerder verwezen naar artikel 11, tweede lid, en artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004.
5.2 Om uitbetaling van zijn toeslagrechten te verkrijgen dient appellant gebruik te maken van de verzamelaanvraag, die een onderdeel vormt van de Gecombineerde opgave. Daarin dient hij op te geven welke percelen hij als subsidiabele hectaren aanwijst. Uit artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 vloeit voort dat het noodzakelijk is dat de aanvrager de ligging van die percelen op de bedrijfskaart aangeeft.
5.3 Verweerder heeft, voor zover hier van belang, voor de door appellant voor uitbetaling van toeslagrechten aangewezen percelen 3 tot en met 7 geen ingetekende bedrijfskaart bij de verzamelaanvraag van appellant aangetroffen.
Appellant heeft gesteld dat hij meent deze wel verzonden te hebben, maar nu hij die stelling niet nader onderbouwd heeft, vindt het College geen grond om aan te nemen dat verweerder deze wel ontvangen zou hebben.
Verweerder heeft appellant voorts bij de brief van 28 mei 2008 op het ontbreken van de bedrijfskaart geattendeerd, maar dat heeft er niet toe geleid dat appellant alsnog een bedrijfskaart heeft ingediend, waarop de percelen 3 tot en met 7 zijn ingetekend.
Dat appellant in weerwil van de duidelijke tekst van de brief van 28 mei 2008 in de veronderstelling verkeerde dat verweerder informatie over andere percelen wilde dan de door hem opgegeven percelen 1 tot en met 9, kan niet afdoen aan de conclusie dat hij van de hem geboden herstelmogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.
Appellants stelling dat verweerder wel bekend is met de ligging van deze percelen - getuige de gegevens die zijn opgenomen in de meitelling - slaagt niet. Hieruit kan naar het oordeel van het College immers niet worden geconcludeerd dat de bedrijfskaarten zijn ontvangen door verweerder.
Het College ziet voorts niet in dat de wijze van invullen van het door verweerder bij de stukken overgelegde herinvoerinformulier bij de beoordeling van de hier aan de orde zijnde vraag van belang kan zijn.
5.4 Het betoog van appellant dat verweerder hem een nadere herstelmogelijkheid moet bieden slaagt niet. Het College gaat er vanuit dat, als een aanvrager eenmaal in de gelegenheid is gesteld om in verband met een mogelijke onjuistheid een wijziging in de aanvraag aan te brengen of de aanvraag aan te vullen, de aanvraag nadien geacht moet worden op dat punt de wil van de aanvrager weer te geven, zodat ook voor het constateren van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen ruimte meer bestaat. En bij gebreke van zodanige fout kan de aanvraag na 9 juni 2008 niet in de door appellant gewenste zin gewijzigd of aangevuld worden.
5.5 Nu ervan moet worden uitgegaan dat bij het verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten geen hectaren zijn geïdentificeerd die daarvoor in aanmerking gebracht zouden worden, kon verweerder de aanvraag niet honoreren en heeft hij deze terecht afgewezen.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld