ECLI:NL:CBB:2011:BP4811

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/800
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie zonnepanelen wegens overschrijding subsidieplafond

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen A, appellant, en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE) voor zonnepanelen. Appellant had op 26 mei 2010 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat het subsidieplafond was overschreden. Verweerder verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond op 22 juli 2010, waarna appellant beroep instelde.

Tijdens de zitting op 7 januari 2011 was appellant niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College beoordeelde de argumenten van appellant, die stelde dat het subsidiebudget was uitgeput door aanvragen die vóór de opening van de aanvraagtermijn op 1 maart 2010 waren ingediend. Appellant betoogde dat de loting voor de overige aanvragen zinloos was en in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Het College oordeelde echter dat verweerder terecht had besloten tot loting, omdat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden bij honorering van alle aanvragen die op 1 maart 2010 waren ontvangen. De stelling van appellant dat zijn aanvraag niet in behandeling kon worden genomen door fouten in de software werd niet onderbouwd. Het College concludeerde dat verweerder de aanvraag van appellant terecht had afgewezen, omdat het subsidiebudget was uitgeput na honorering van aanvragen met hogere lotingsnummers. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 10/800 4 februari 2011
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. J. van Essen en mr. drs. R.F. Jassies, werkzaam bij Agentschap NL.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft verweerder de aanvraag van appellant om subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit) afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 juli 2010 beroep ingesteld. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 7 januari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant niet is verschenen. Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder waren verder aanwezig mr. M. van der Herberg en ing. A.J. Hoogeveen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, en derde lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010 (hierna: de Regeling) in samenhang met artikel 8, eerste lid, van het Besluit verstrekt verweerder op aanvraag subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan of gelijk aan 1,0 kWp en kleiner dan of gelijk aan 15 kWp en worden de aanvragen om die subsidie ontvangen in de periode van 1 maart 2010 tot en met 1 november 2010, 17:00 uur.
In artikel 10, eerste en derde lid, van de Regeling is bepaald dat het subsidieplafond voor het verlenen van deze subsidie
€ 69 miljoen bedraagt en dat dit bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Ingevolge artikel 58, eerste en tweede lid, van het Besluit geldt ingeval van verdeling op volgorde van binnenkomst dat, indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, verweerder de volgorde van ontvangst van deze aanvragen vaststelt door middel van loting.
2.2 Appellant voert aan dat uit het bestreden besluit blijkt dat het beschikbare subsidiebudget in dit geval is uitgeput door de verlening van subsidie aan aanvragers die hun aanvraag vóór opening van de aanvraagtermijn op 1 maart 2010 hebben ingediend. De uitgevoerde loting tussen de overige aanvragen die tijdig zijn ingediend is volgens hem in zoverre zinloos en in strijd met het principe dat alle aanvragen gelijk moeten worden behandeld. Verder wijst appellant erop dat hijzelf ook al vóór 1 maart 2010 zijn aanvraag digitaal had ingediend, maar dat die aanvraag door fouten in de door verweerder aangeleverde software niet in behandeling kon worden genomen.
2.3 Het College kan appellant in dit betoog niet volgen en overweegt daartoe het volgende.
Anders dan appellant stelt, valt uit het bestreden besluit niet af te leiden dat het beschikbare subsidiebudget is uitgeput (mede) doordat verweerder aanvragen heeft gehonoreerd die vóór 1 maart 2010 zijn ingediend. Appellant heeft deze - door verweerder betwiste - stelling ook niet nader onderbouwd. Verweerder heeft verder uiteengezet dat bij honorering van alle aanvragen die op 1 maart 2010 zijn ontvangen, het beschikbare subsidieplafond zou worden overschreden, hetgeen appellant niet, althans onvoldoende, heeft weersproken.
Gelet hierop heeft verweerder - overeenkomstig het bepaalde in artikel 58, eerste en tweede lid, van het Besluit - terecht besloten tot vaststelling van de volgorde van binnenkomst van deze aanvragen door middel van loting en tot verdeling van het beschikbare subsidiebudget overeenkomstig de uitslag van die loting. Het College ziet niet in op welke wijze de aanvraag van appellant hierdoor ongelijk zou zijn behandeld ten opzichte van de andere aanvragen die op 1 maart 2010 zijn ontvangen.
Na honorering van aanvragen die een hoger lotingsnummer hadden dan de aanvraag van appellant was het beschikbare subsidiebudget uitgeput. Dit brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden was de aanvraag van appellant af te wijzen. De stelling van appellant dat er vraagtekens bij het Nederlandse beleid inzake duurzame energie zijn te plaatsen leidt niet tot een ander oordeel. De van toepassing zijnde regelgeving voorziet in de mogelijkheid van een subsidieplafond.
2.4 Gezien het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit de weigering om subsidie te verstrekken terecht gehandhaafd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. J.A. de Koning