ECLI:NL:CBB:2011:BP2677

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1096
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun en onterecht opgegeven percelen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin zijn bezwaar tegen het niet ontvangen van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 ongegrond werd verklaard. De procedure begon met een brief van appellant op 13 augustus 2009, waarin hij beroep aantekende tegen het besluit van 6 juli 2009. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 4 juni 2008, waarin werd vastgesteld dat appellant voor het jaar 2007 geen bedrijfstoeslag ontving, omdat hij percelen had opgegeven die niet tot zijn bedrijf behoorden.

Tijdens de zitting op 3 december 2010 werd het standpunt van beide partijen toegelicht. Appellant stelde dat er sprake was van een kennelijke fout bij het indienen van de aanvraag, omdat hij percelen verkeerd had ingetekend. De verweerder, vertegenwoordigd door R. Weltevreden, betwistte dit en stelde dat de aanvraag niet in overeenstemming was met de regelgeving, met name artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004, dat wijzigingen na de uiterste datum voor indiening niet toestaat als er al onregelmatigheden zijn vastgesteld.

Het College oordeelde dat appellant niet tijdig zijn aanvraag had gewijzigd en dat de onregelmatigheden in zijn aanvraag niet als kennelijke fouten konden worden aangemerkt. De beslissing van de verweerder om de bedrijfstoeslag voor 2007 te weigeren en een korting op de toeslag voor de jaren 2008, 2009 en 2010 op te leggen, werd als rechtmatig beschouwd. Het College concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de verweerder ten onrechte had geweigerd een kennelijke fout aan te nemen en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. C.M. Leliveld als griffier, en vond plaats op 7 januari 2011. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheid van de landbouwer om zijn aanvragen correct en volledig in te dienen, en bevestigt de strikte naleving van de Europese regelgeving omtrent landbouwsteun.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/1096 7 januari 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: F. Boersma, werkzaam bij Countus accountants + adviseurs b.v.,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: bc. R. Weltevreden, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 13 augustus 2009, bij het College binnengekomen op 17 augustus 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 juli 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder appellants bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2008, waarbij is vastgesteld dat appellant voor 2007 geen bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) ontvangt, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 3 december 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna te noemen: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidt, voor zover en ten tijde van belang als volgt:
"Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag
zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
(...)
2. Onverminderd (...) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei (...) van het betrokken kalenderjaar (...).
3. Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
(…)
2. Indien ten aanzien van de totale geconstateerde oppervlakte waarop de verzamelaanvraag betrekking heeft (...), de aangegeven oppervlakte meer dan 30% groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van de onderhavige verordening in het kader van de betrokken steunregelingen aanspraak zou kunnen maken, geweigerd.
Bedraagt het verschil meer dan 50%, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen in het kader van de in de titels III, IV, en IVbis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen of in het kader van het in artikel 12 van die verordening bedoelde extra steunbedrag waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld. Kan het bedrag met die steunbetalingen niet volledig worden verrekend, dan komt het nog uitstaande saldo te vervallen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met het op 15 mei 2007 bij verweerder ontvangen formulier “Gecombineerde opgave 2007” heeft appellant een verzamelaanvraag in het kader van de Regeling ingediend. Blijkens het bij dit formulier behorende Overzicht gewaspercelen heeft hij daarbij voor het jaar 2007 uitbetaling van zijn beschikbare 10,71 toeslagrechten aangevraagd en daarvoor 11.50 hectare aan grond opgegeven.
- Op 18 juli 2007 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van de Dienst Regelingen en appellant. Daarbij is appellant te kennen gegeven dat er ten aanzien van de percelen 13 en 14 sprake was van een zogeheten dubbelclaim, hetgeen betekent dat die percelen, althans een gedeelte ervan, ook door een andere landbouwer waren opgegeven.
- Bij besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder het nettobedrag van de bedrijfstoeslag voor 2007 vastgesteld op €0,00. De toelichting vermeldt onder andere dat de geconstateerde oppervlakte van de met suikerbieten beteelde percelen met volgnummers 13 en 14 nul hectare is.
- Bij brief van 10 juni 2008 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt en in dat verband bij brief van 2 juni 2009 nadere informatie verstrekt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 29 juni 2009 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard en daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat voor de percelen 13 en 14 een dubbele aanvraag is ingediend. Tijdens de hoorzitting is namens appellant aangegeven dat de percelen 13 en 14 zijn ingetekend op een verkeerd stuk grond, gelegen direct naast de werkelijke percelen 13 en 14. Anders dan appellant meent, levert dit geen kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 op. Appellants aanvraag bevat weliswaar een onregelmatigheid maar geen tegenstrijdigheden. Zijn aanvraag is objectief gezien immers niet onlogisch of onbegrijpelijk ingevuld. Nu geen sprake is van een kennelijke fout is wijziging van de aanvraag niet meer mogelijk. Dat er geen opzet in het spel was, maakt dit niet anders. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de landbouwer om zijn aanvraag volledig, juist en conform zijn bedoeling in te vullen. Naar de mening van verweerder kan ook niet gezegd worden dat de uitsluiting van de bedrijfstoeslag 2007 en de opgelegde korting van €2.522,59 die wordt verrekend met de bedrijfstoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De uitsluiting en de korting volgen immers dwingend uit artikel 51, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat sprake is van een kennelijke fout, waarvan hij niet op de hoogte is gesteld. Appellant heeft de twee landbouwpercelen met suikerbieten per ongeluk op een verkeerde kavel ingetekend, te weten de kavel er direct naast. Naar de mening van appellant is de aanvraag objectief gezien onlogisch en tegenstrijdig ingevuld. Dit had verweerder bij controle van de aanvraag direct kunnen zien. Verweerder heeft appellant ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de aanvraag te corrigeren.
Verder is het niet juist dat appellant telefonisch met verweerder heeft gesproken over het aanpassen van de oppervlakte inzake de steunaanvraag voor de percelen bietenland, laat staan het annuleren van deze percelen. Tevens staan de uitsluiting van bedrijfstoeslag voor 2007 en de opgelegde extra uitsluiting voor de jaren 2008, 2009 en 2010 in geen verhouding tot de ernst van de overtreding. Er is geen sprake geweest van opzet.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Vast staat dat appellant met zijn aanvraag percelen heeft opgegeven die niet voor subsidieverlening in aanmerking komen, omdat zij niet tot zijn bedrijf behoren. Appellant heeft de percelen 13 en 14 onjuist ingetekend. Daardoor is een overlap ontstaan met een perceel dat door een andere landbouwer voor subsidie is opgegeven.
Eveneens staat vast dat appellant niet voor de in artikel 15, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gestelde datum (31 mei 2007) zijn aanvraag heeft gewijzigd. Nadat appellant telefonisch in kennis was gesteld van de betreffende onregelmatigheid in de verzamelaanvraag, was het niet meer mogelijk de aanvraag te wijzigen, behoudens de situatie waarop artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 doelt. Dat de fout per abuis is gemaakt, en dat er dus geen sprake is van opzet, zoals appellant heeft aangevoerd, doet niet af aan de juistheid van het oordeel dat sprake is van een onregelmatigheid in de aanvraag.
5.2 Ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 kan een steunaanvraag te allen tijde na indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Daarvan is in dit geval geen sprake. In het bestreden besluit is terecht opgemerkt dat de ingevulde perceelsnummers op het overzicht gewaspercelen overeenkomen met de intekening op de bedrijfskaart en dat de beteelde oppervlakte die is opgegeven in verhouding staat tot de intekening op de bedrijfskaart. Er was dan ook geen reden te veronderstellen dat appellant voor andere dan de door hem in zijn aanvraag vermelde percelen uitbetaling van toeslagrechten had willen aanvragen.
De conclusie is dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd een kennelijke fout aan te nemen.
5.3 Wat er precies aan de orde is geweest tijdens het telefoongesprek op 18 juli 2007 kan in het midden blijven. Aannemelijk is dat appellant is geconfronteerd met het gegeven dat voor de percelen met volgnummers 13 en 14 een dubbele aanvraag was ingediend. Op dat moment was het al niet meer mogelijk de aanvraag te corrigeren. De precieze inhoud van het telefoongesprek maakt dit niet anders. Het maakt dus geen verschil of appellant zich als gevolg van persoonlijke omstandigheden niet precies bewust was van de gevolgen van het onjuist opgeven van de gewaspercelen. Dat deze percelen niet subsidiabel waren stond immers vast.
5.4 Ook appellants beroep op het evenredigheidsbeginsel treft geen doel. Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Het gedifferentieerde sanctiestelsel kan mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd geacht worden met het evenredigheidsbeginsel. De uitsluiting van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 en de opgelegde extra korting, die zal worden verrekend met appellants aanspraken op bedrijfstoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010, zijn op basis van dit stelsel correct vastgesteld.
5.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld