ECLI:NL:CBB:2011:BP1038

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/903
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft de Maatschap A - B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder, dat op 28 mei 2009 is genomen. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 28 juni 2008, waarin de bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 werd vastgesteld. Verweerder legde een korting op van € 6447,23 omdat de afgekeurde oppervlakte groter was dan 3% van de goedgekeurde oppervlakte. Appellante had in haar Gecombineerde opgave 2007 aangegeven dat zij biologisch producent was en had geen percelen opgegeven voor de uitbetaling van braaktoeslagrechten. De procedure omvatte een zitting op 24 september 2010, waar appellante werd vertegenwoordigd door C en D, en verweerder door zijn gemachtigde.

De kern van het geschil was of de opgelegde korting terecht was. Verweerder stelde dat appellante niet voldeed aan de braakleggingsverplichting, omdat niet alle percelen waren aangemeld bij de stichting SKAL. Appellante voerde aan dat de hoogte van de korting niet in verhouding stond tot de gemaakte fout, die volgens haar een kennelijke fout was. Het College oordeelde dat de korting terecht was opgelegd, omdat de afgekeurde oppervlakte meer dan 3% van de goedgekeurde oppervlakte bedroeg. Het College concludeerde dat appellante niet had voldaan aan de vereisten voor de uitbetaling van de braaktoeslagrechten en dat de opgelegde korting conform de Europese regelgeving was.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 12 januari 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/903 12 januari 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A - B, te X, appellante,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.L. Hoogenkamp, werkzaam bij Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 mei 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 28 juni 2008, waarbij verweerder de aan appellante voor het jaar 2007 toe te kennen bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 24 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante zijn verschenen C en D. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij de Verordeningen (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 51
Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen, zaaizaad en tabak zoals bedoeld in respectievelijk de hoofdstukken 6, 9 en 10 quater van titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003, groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de
geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met het formulier Gecombineerde opgave 2007 (hierna: de Gecombineerde opgave) de uitbetaling van haar gewone en braaktoeslagrechten aangevraagd. In deze Gecombineerde opgave heeft zij aangegeven (rubriek 3A1 Braaktoeslagrechten: Bijzondere situaties) dat zij biologisch producent is en dat zij haar braaktoeslagrechten wil laten uitbetalen als gewone rechten.
- In het Overzicht Gewaspercelen heeft appellante 17 percelen opgegeven en bij alle percelen aangegeven dat zij die wil gebruiken voor de uitbetaling van gewone toeslagrechten. Zij heeft geen percelen opgegeven voor de uitbetaling van braaktoeslagrechten.
- In het besluit van 28 juni 2008 heeft verweerder de hoogte van de bedrijfstoeslag van appellante vastgesteld. In dat besluit heeft verweerder duidelijk gemaakt dat aan appellante een kortingsbedrag van € 6447,23 wordt opgelegd, omdat de afgekeurde oppervlakte groter is dan 3% van de goedgekeurde oppervlakte.
- Bij brief van 10 juli 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Bij besluit van 28 mei 2009 heeft verweerder, na een op 12 januari 2009 gehouden hoorzitting, dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat appellante geen volledige biologische bedrijfsvoering heeft. Uit navraag bij de stichting SKAL (hierna: SKAL) is gebleken dat niet alle percelen van het bedrijf van appellante in 2007 zijn aangemeld bij SKAL. Appellante dient dus te voldoen aan de braakleggingsverplichting. Uitbetaling van de braaktoeslagrechten dient te worden aangevraagd vóór elke andere vorm van toeslagrechten. Dat kon tot 15 mei 2007. Vanaf die datum geldt een kortingsperiode tot en met 11 juni 2007. Een aanvraag na die datum gedaan, is te laat. Appellante heeft in het overzicht gewaspercelen niet aangegeven dat zij haar braaktoeslagrechten wilde laten uitbetalen. Een aanvraag kan te allen tijde na de indiening ervan worden gewijzigd, als er sprake is van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteiten worden erkend. In het geval van appellante is geen sprake van een kennelijke fout.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan het volgende toegevoegd. Appellante heeft in de verzamelaanvraag aangegeven dat zij haar toeslagrechten wil laten uitbetalen en op het Overzicht Gewaspercelen heeft zij 17 percelen ingevuld en per perceel een “G” ingevuld. Door de verzamelaanvraag en het Overzicht Gewaspercelen op deze manier in te vullen geeft appellante aan dat zij verzoekt om uitbetaling van haar gewone toeslagrechten. Appellante heeft op deze manier niet verzocht om uitbetaling van haar braaktoeslagrechten.
Braaktoeslagrechten worden vóór elke andere vorm van toeslagrechten aangevraagd. Als een landbouwer niet zijn hele oppervlakte aangeeft met het oog op activering van de braaktoeslagrechten waarover hij beschikt, maar tegelijk een oppervlakte aangeeft ten behoeve van de activering van andere toeslagrechten, wordt een oppervlakte die overeenkomt met de niet-aangegeven braaktoeslagrechten geacht als een braakgelegde oppervlakte te zijn aangegeven. Indien wordt vastgesteld dat een oppervlakte die als braakgelegd is aangegeven, niet voorhanden is of niet is braakgelegd, wordt die oppervlakte geacht niet te zijn geconstateerd. Nu appellante niet heeft verzocht om uitbetaling van haar braaktoeslagrechten, maar alleen heeft verzocht om uitbetaling van haar gewone toeslagrechten, wordt een oppervlakte van 1,74 hectare geacht als braakgelegde oppervlakte te zijn aangegeven. Appellante heeft van de 17 percelen geen enkel perceel braakgelegd. Hierdoor wordt de oppervlakte van 1,74 hectare geacht niet te zijn geconstateerd.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil tussen de geconstateerde oppervlakte en de goedgekeurde oppervlakte, indien de afgekeurde oppervlakte groter is dan 3% van de goedgekeurde oppervlakte of meer dan twee hectare bedraagt. In het geval van appellante is de afgekeurde oppervlakte van 1,74 hectare groter dan 3% van de goedgekeurde oppervlakte, waardoor de extra korting van € 6447,23 juist is.
4. Standpunt appellante
Appellante heeft in beroep het volgende aangevoerd. De hoogte van de korting staat niet in verhouding tot de gemaakte fout - het niet aanmelden van alle percelen bij SKAL - welke zowel door SKAL als door de bedrijfsadviseur bij het invullen van de opgave over het hoofd is gezien. Pas op 28 juni 2008 is de beslissing bedrijfstoeslag 2007 aan haar medegedeeld. Zij heeft toen direct actie ondernomen. Hier is zeker sprake van een kennelijke fout.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of bij de uitbetaling van de toeslagrechten in 2007 terecht een korting van € 6447,23 is opgelegd aan appellante.
5.2 Niet ter discussie staat dat niet alle percelen van het bedrijf van appellante in 2007 bij SKAL waren aangemeld. Evenmin in geschil is dat nu niet alle percelen waren aangemeld - volgens de daarvoor geldende regelgeving - van een volledige biologische bedrijfsvoering geen sprake is. Voor appellante gold dus de braakleggingsverplichting. Daaraan heeft zij niet voldaan. Verweerder heeft dan ook terecht 1,74 hectare als niet geconstateerd aangemerkt.
5.3 Wat de stelling van appellante betreft dat er sprake is van een kennelijke fout overweegt het College dat appellante hierbij doelt op het niet aanmelden van bepaalde percelen bij SKAL. Deze stelling heeft dus geen betrekking op een fout die zou zijn gemaakt bij het invullen van de steunaanvraag (de uitbetaling van bedrijfstoeslag). Dat betekent dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout in de steunaanvraag zoals bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet aan de orde is.
5.4 Het betoog van appellante dat de opgelegde korting niet in verhouding staat tot de gemaakte fout, kan niet slagen. Verweerder was gehouden op grond van de toepasselijke Europese regels de in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 voorgeschreven korting toe te passen, nu de afgekeurde oppervlakte meer dan 3% bedraagt van de geconstateerde oppervlakte, maar niet meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt. Anders dan appellante klaarblijkelijk veronderstelt, staat het verweerder niet vrij hiervan - rekening houdend met de ernst van de gemaakte fout – af te wijken.
5.5. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, mr. C.M. Wolters en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.
w.g. M. Munsterman w.g. M.J. van Veen