ECLI:NL:CBB:2011:BP0668

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1410 AWB 10/1411
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing Winkeltijdenwet door gemeente Lingewaard

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 januari 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Hans Geveling Bemmel B.V. tegen de burgemeester en wethouders van Lingewaard. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 december 2010, waarin haar ontheffing op grond van de Winkeltijdenwet werd geweigerd. Dit besluit volgde op een eerdere ontheffing die aan verzoekster was verleend, maar die door de gemeente werd herroepen ten gunste van Super de Boer Bemmel, die eerder een aanvraag had ingediend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij haar bedrijfsvoering had ingericht op de openstelling van haar supermarkt op zondagavond. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de besluiten van 15 december 2010 in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel en de rechtszekerheid, omdat verzoekster eerder een toezegging had gekregen dat haar ontheffing zou worden verlengd. De voorzieningenrechter heeft daarom de besluiten van 15 december 2010 geschorst en bepaald dat verzoekster moet worden behandeld overeenkomstig de eerder verleende ontheffing voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013. Tevens zijn de verweerders in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 10/1410 en 10/1411 6 januari 2011
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Hans Geveling Bemmel B.V., te Gendt, verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Bekooy, advocaat te Arnhem,
tegen
burgemeester en wethouders van Lingewaard, verweerders,
gemachtigde: J.G.M. Peters, werkzaam bij de gemeente Lingewaard.
Aan welk geding als derde-partij deelneemt:
Scheperkamp Beheer B.V., te Bemmel (hierna: Super de Boer Bemmel),
gemachtigde: mr. M.R. Plug, advocaat te Delft.
1. De procedure
Verzoekster heeft bij brief van 27 december 2010, per fax bij het College binnengekomen op gelijke datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerders van 15 december 2010. Bij dit besluit hebben verweerders beslist op het bezwaar van Super de Boer Bemmel tegen het besluit van 10 november 2008 inzake een ontheffing op grond van de Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) en aan haar op grond van artikel 5 van de Verordening winkeltijden gemeente Lingewaard 2003 (hierna: de Verordening) ontheffing verleend. Dit beroep is bij het College aanhangig onder procedurenummer AWB 10/1409.
Bij besluit van 15 december 2010 hebben verweerders de door verzoekster gevraagde ontheffing geweigerd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 december 2010 bezwaar gemaakt.
Op 27 december 2010 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van het College verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voornoemde besluiten van 15 december 2010 te schorsen en haar te behandelen als ware aan haar met ingang van 1 januari 2011 een ontheffing verleend op grond van artikel 5 van de Verordening.
Bij brief van 28 december 2010 heeft het College Super de Boer Bemmel in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Super de Boer Bemmel heeft bericht als partij aan het geding te willen deelnemen.
Op 30 december 2010 hebben verweerders een schriftelijke reactie op het verzoek ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 31 december 2010, waarbij partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:
a. op zondag;
b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;
(…)
Artikel 3
(…)
4. Voorts kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen op een daartoe strekkende aanvraag en met inachtneming van de in die verordening gestelde regels ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden, voor zover het winkels betreft die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde dagen tussen 0 uur en 16 uur, en waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. De verordening bepaalt in ieder geval het aantal winkels waarvoor in de gemeente ontheffing kan worden verleend. Dit aantal kan ten hoogste één winkel per 15 000 inwoners van de gemeente zijn (…).
(…) "
De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 5
Openstelling van avondwinkels op zon- en feestdagen
1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen tussen 24.00 uur en 16.00 uur.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor ten hoogste drie winkels ontheffing verlenen.
(…) "
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoekster is franchisenemer van de Albert Heijn supermarkt aan de Buitengracht 2 in Bemmel.
- Super de Boer Bemmel exploiteert een supermarkt aan de Kloosterplaats 1 te Bemmel.
- Bij besluit van 6 oktober 2008 is aan verzoekster op grond van artikel 5 van de Verordening voor de periode van één jaar, ingaande 10 november 2008, ontheffing verleend.
- Op 7 oktober 2008 hebben verweerders een aanvraag om ontheffing ontvangen van Super de Boer Bemmel.
- Bij besluit van 10 november 2008 is de door Super de Boer Bemmel gevraagde ontheffing geweigerd. Tegen dit besluit heeft Super de Boer Bemmel tijdig bezwaar gemaakt.
- Op 16 april 2009 heeft de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) aan verweerders geadviseerd het bezwaar van Super de Boer Bemmel ongegrond te verklaren.
- In de vergadering van 2 februari 2010 hebben verweerders besloten om op grond van artikel 5 van de Verordening aan Albert Heijn Huissen, Super de Boer Gendt en verzoekster, voor de periode tot 1 juli 2010, ontheffing te verlenen. Dit besluit is bij brief van 26 februari 2010 aan verzoekster bekend gemaakt.
- Bij brief van 11 februari 2010 heeft verzoekster verzocht om verlenging van de aan haar verleende ontheffing.
- In de vergadering van 20 april 2010 hebben verweerders de notitie 'Verdeling avondwinkels' van 8 april 2010 vastgesteld. In deze notitie is voorgesteld om aan Albert Heijn Huissen, Super de Boer Gendt en verzoekster, voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013, ontheffing te verlenen.
- Verweerders hebben bij ongedateerde geleidebrief de vastgestelde notitie 'Verdeling avondwinkels' van 8 april 2010 door toezending aan verzoekster bekend gemaakt.
- In de vergadering van 12 oktober 2010 hebben verweerders een gewijzigde notitie 'Verdeling avondwinkels' van 30 september 2010 vastgesteld en besloten akkoord te gaan met het plan van aanpak Winkeltijdenwet van 30 september 2010. In dit plan van aanpak is voorgesteld om het besluit van 20 april 2010 in heroverweging te nemen en - op grond van de volgorde van ontvangst van de aanvragen - ontheffing te verlenen aan Albert Heijn Huissen, Super de Boer Gendt en Super de Boer Bemmel.
- Vervolgens hebben verweerders de bestreden besluiten van 15 december 2010 genomen.
3. De besluiten ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd
Bij besluit van 15 december 2010, met kenmerk 2008B06309, hebben verweerders het besluit van 10 november 2008 herroepen en Super de Boer Bemmel van 1 januari 2011 tot 1 januari 2013 ontheffing verleend. Hiertoe is, samengevat weergegeven, overwogen dat op grond van artikel 5 Verordening het mogelijk is om drie ontheffingen te verlenen voor avondwinkels. De weigeringsgrond, dat de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel, is niet van toepassing.
Bij afzonderlijk besluit van 15 december 2010, met kenmerk 2010B00842, hebben verweerders voorts de door verzoekster verzochte ontheffing geweigerd. Hiertoe hebben verweerders, samengevat weergegeven, overwogen dat de aanvraag van verzoekster om verlenging van de avondopenstelling op zondag van de winkel aan de Buitengracht 2 te Bemmel eerst op 12 februari 2010 is ontvangen. Verweerders hebben in de besluitvorming acht geslagen op de uitspraak van het College van 8 januari 2010 (AWB 09/1035; ‹rechtspraak.nl› LJN BL3125) en zijn van mening dat uit deze uitspraak volgt dat, indien uitdrukkelijk is gekozen voor een methode om de ontheffingen te verdelen, niet gedurende de procedure de spelregels mogen worden veranderd. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De ontheffingen worden verleend op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Dit betekent dat voor de kern Bemmel van 1 januari 2011 tot 1 januari 2013 de ontheffing wordt verleend aan Super de Boer Bemmel, aangezien haar aanvraag dateert van 7 oktober 2008.
4. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft ter ondersteuning van het verzoek, samengevat weergegeven, aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening aangezien de bij besluit van 20 april 2010 aan haar verleende ontheffing voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013 bij het bestreden besluit wordt ingetrokken. Omdat verzoekster haar bedrijfsvoering reeds geheel op de openstelling op zondagavond heeft ingericht, moet zij als gevolg van de bestreden besluiten in een zeer kort tijdsbestek ingrijpende maatregelen treffen om haar bedrijfsvoering aan te passen aan de veranderde omstandigheden.
Verzoekster is voorts van mening dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven vanwege het ten opzichte van haar geschonden vertrouwensbeginsel. Bij besluit van 6 oktober 2008 is aan verzoekster bij wijze van proef ontheffing verleend onder de voorwaarde dat de zondagopenstelling na een half jaar zou worden geëvalueerd. Hierbij heeft de toenmalige wethouder X mondeling aan verzoekster toegezegd dat, indien uit de evaluatie zou blijken dat er geen sprake zou zijn van overlast veroorzaakt door de openstelling van de winkel, een ontheffing voor een periode van drie jaren zou worden verleend. In de vergadering van 20 april 2010 hebben verweerders - overeenkomstig de in 2008 aan verzoekster gedane toezegging - besloten om aan verzoekster een ontheffing te verlenen voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013. Naar de mening van verzoekster hebben verweerders dan ook in strijd met de bij haar opgewekte gerechtvaardigde verwachtingen besloten om terug te komen op hun eerder genomen besluit van 20 april 2010 en de verleende ontheffing als het ware in te trekken, ten gunste van Super de Boer Bemmel.
Verzoekster is voorts van mening dat de bestreden besluiten in strijd zijn met het door verweerders gevoerde beleid, zoals neergelegd in de notitie 'Verdeling avondwinkels'. Vanaf 2008 hebben verweerders uitdrukkelijk ervoor gekozen de ontheffingen te verlenen op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Dit beleid is in 2010 vastgelegd in de notitie 'Verdeling avondwinkels'. De aanvraag om ontheffing van verzoekster is in 2008 door verweerders eerder ontvangen dan de aanvraag van Super de Boer Bemmel. Op basis van de gehanteerde verdelingsmethode dient de ontheffing dan ook aan verzoekster te worden verleend.
Verzoekster heeft bovendien aangevoerd dat het bestreden besluit waarbij aan Super de Boer Bemmel ontheffing wordt verleend, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een deugdelijke motivering ontbeert. Verweerders hebben niet gemotiveerd waarom het primaire besluit van 10 november 2008 wordt herroepen. Daarnaast hebben verweerders niet gemotiveerd waarom afgeweken wordt van het advies van de commissie.
5. Het standpunt van Super de Boer Bemmel
Super de Boer Bemmel heeft ter zitting, samengevat weergegeven, geconcludeerd dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 8:81 Awb voor het treffen van een voorlopige voorziening aangezien er aan de zijde van verzoekster geen sprake is van een spoedeisend belang. De vermeende spoedeisendheid houdt verband met de omstandigheid dat verweerders nog geen beslissing hebben genomen op het verzoek van 28 december 2010 van verzoekster om onder meer 1 januari 2011 aan te wijzen als feestdag waarop de verboden van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet niet gelden. Uit jurisprudentie van het College volgt echter dat dergelijke feestdagen niet kunnen worden afgedwongen. Verzoekster kan niet verwachten dat verweerders binnen de door haar gestelde termijn van drie dagen de gewenste feestdag aanwijst.
Naar de mening van Super de Boer Bemmel hebben verweerders bij brief van 26 februari 2010 beslist op de aanvraag om ontheffing van verzoekster van 11 februari 2010. Hiertegen heeft verzoekster geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte is komen vast te staan. Bij het bestreden besluit van 15 december 2010 is de oorspronkelijke aanvraag van 11 februari 2010 opnieuw beoordeeld, nadat de bezwaartermijn ongebruikt is verstreken. Dit verdraagt zich niet met het geldende bestuursrechtelijke kader. Verweerders hebben het besluit van 15 december 2010 waarbij de door verzoekster verzochte ontheffing is geweigerd dan ook onbevoegd genomen. Gelet hierop kan het verzoek tot schorsing van dit bestreden besluit niet leiden tot het door verzoekster gewenste resultaat omdat zij niet kan worden behandeld als ware aan haar een ontheffing verleend.
Super de Boer Bemmel is voorts met verweerders van mening dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Zo er in 2008 aan verzoekster een toezegging zou zijn gedaan, dan is deze toezegging niet op schrift gesteld. Van een gerechtvaardigd vertrouwen kan eerst sprake zijn, indien er door een bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan. Daarvan is geen sprake.
Tot slot heeft Super de Boer Bemmel erop gewezen dat haar belangen dienen te prevaleren boven de belangen van verzoekster. Daarbij is van doorslaggevend belang dat verzoekster haar supermarkt vanaf 2008 ononderbroken op zondagavond voor publiek geopend heeft gehouden en aldus ruim voldoende voordeel uit die positie heeft kunnen halen.
6. Het standpunt van verweerders
Naar de mening van verweerders dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen.
Verweerders erkennen dat bij de verlening van ontheffing aan verzoekster in 2008 de toezegging is gedaan dat indien uit een te houden evaluatie zou blijken dat de zondagavondopenstelling van de supermarkt geen overlast zou veroorzaken, een ontheffing voor een periode van drie jaren zou worden verleend. Desondanks zijn verweerders van mening dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel. Bij besluit van 26 februari 2010 is de ontheffing aan verzoekster verlengd tot 1 juli 2010. Hoewel bij dit besluit niet is besloten om de ontheffing aan verzoekster met een periode van drie jaren te verlengen, is de toezegging gestand gedaan dat de aan verzoekster verleende ontheffing zou worden verlengd. Indien verzoekster van mening is dat zij erop mocht vertrouwen dat aan haar een ontheffing voor een periode van drie jaren zou worden verleend, had zij met een beroep op het vertrouwensbeginsel bezwaar moeten maken tegen het besluit van 26 februari 2010. Verzoekster is echter niet tegen genoemd besluit in rechte opgekomen. Verweerders merken overigens op dat in diverse brieven aan verzoekster is vermeld dat zij geen verwachtingen kan ontlenen aan mondeling gedane uitspraken in verband met het verlenen van een ontheffing. Verweerders zijn dan ook van mening dat bij verzoekster geen verwachtingen zijn gewekt op grond waarvan zij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat aan haar een ontheffing zou worden verleend voor een periode van drie jaren.
Bij aanvraag van 11 februari 2010 heeft verzoekster verzocht om de aan haar tot 1 juli 2010 verleende ontheffing na die datum te verlengen. In de vergadering van 20 april 2010 hebben verweerders op deze aanvraag besloten om aan onder meer verzoekster een ontheffing te verlenen voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013. Deze beslissing is enkel door toezending daarvan aan verzoekster bekend gemaakt. Deze beslissing is niet neergelegd in de vorm van een beschikking waartegen het voor derde partijen, zoals Super de Boer Bemmel, mogelijk was om bezwaar te maken. Dit betekent dat de beslissing van verweerders van 20 april 2010 niet gekwalificeerd kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Verweerders waren dan ook gehouden om alsnog - met inachtneming van het vaststaande beleid ten aanzien van de methode waarmee onderhavige ontheffingen worden verleend - een besluit te nemen op zowel de aanvraag van verzoekster van 11 februari 2011, als het bezwaar van Super de Boer Bemmel tegen het besluit van 10 november 2008. Aangezien de aanvraag van Super de Boer Bemmel reeds op 7 oktober 2008 is ontvangen, waren verweerders gehouden om aan Super de Boer Bemmel ontheffing te verlenen en de ontheffing aan verzoekster te weigeren. Dienovereenkomstig zijn de bestreden besluiten van 15 december 2010 genomen.
7. De beoordeling van het geschil
7.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij het College dan wel hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
7.2 Aldus ziet de voorzieningenrechter zich geplaatst voor de vraag of verzoekster een spoedeisend belang heeft dat noodzaakt tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Onweersproken is gesteld dat verzoekster haar supermarkt aan de Buitengracht 2 in Bemmel vanaf 10 november 2008 onafgebroken op zondagavond voor het publiek geopend heeft gehouden. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoekster haar bedrijfsvoering geheel op de openstelling op zondagavond heeft aangepast door onder meer extra personeel in dienst te nemen, te adverteren en te investeren. Door het bestreden besluit van 15 december 2010, waarbij aan verzoekster ontheffing op grond van artikel 5 Verordening wordt geweigerd, is het voor haar met ingang van 1 januari 2011 niet langer toegestaan haar supermarkt op zon- en feestdagen na 16.00 uur voor het publiek geopend te hebben. Dit besluit is door verweerders eerst op 17 december 2010 aan verzoekster toegezonden en door haar op 18 december 2010 ontvangen. Als gevolg hiervan is verzoekster aldus genoodzaakt tot het op zeer korte termijn treffen van ingrijpende maatregelen om haar bedrijfsvoering aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen. De voorzieningenrechter acht daarin een voldoende mate van spoedeisendheid gelegen om tot een afweging van de betrokken belangen alsmede een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten over te gaan.
7.3.1 De voorzieningenrechter overweegt dat in de vergadering van verweerders van 20 april 2010 is gesproken over de notitie 'Verdeling avondwinkels' van 8 april 2010. In deze notitie is onder meer het volgende vermeld:
"Dit betekent (…) dat (…) in de kernen Bemmel, Gendt en Huissen één avondwinkel per kern gevestigd kan worden.
(…)
Conclusie:
We stellen voor om ontheffing voor een avondwinkel aan de Albert Heijn Huissen, Albert Heijn Bemmel en Super de Boer Gendt te verlenen voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013. "
Onweersproken is gesteld dat deze notitie in genoemde vergadering door verweerders is vastgesteld. Hiermee is komen vast te staan dat verweerders op 20 april 2010 een schriftelijke beslissing hebben genomen tot het verlenen van ontheffing aan verzoekster voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013. Daarmee staat de voorzieningenrechter voor de vraag of deze beslissing dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Deze vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend.
Nu de beslissing van 20 april 2010 door verweerders is genomen in een schriftelijke vorm en niet in geding is dat deze beslissing een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt, voldoet deze beslissing aan de vereisten van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De omstandigheid dat in deze beslissing geen melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om daartegen bezwaar te maken, maakt dit niet anders. Artikel 1:3 Awb stelt immers niet als voorwaarde dat in een besluit een bezwaar- of beroepclausule als bedoeld in artikel 3:45 Awb is opgenomen. Voorts volgt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter uit het bepaalde van artikel 3:45 Awb evenmin dat er geen sprake is van een besluit, wanneer daarbij geen melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om daartegen bezwaar of beroep te maken. De door verweerders opgemerkte omstandigheid dat de beslissing van 20 april 2010 tot het verlenen van ontheffing aan verzoekster eerst in het kader van de behandeling van onderhavig verzoek om voorlopige voorziening bij Super de Boer Bemmel bekend is geworden, en zij - als gevolg van deze omstandigheid - niet in de gelegenheid is geweest daartegen op een eerder moment in rechte op te komen, doet aan voorgaande conclusie niet af.
Het besluit van 20 april 2010 is opgenomen in de notitie 'Verdeling avondwinkels' van 8 april 2010. Deze notitie is bij ongedateerde geleidebrief aan verzoekster toegezonden. In de geleidebrief is tevens vermeld dat de notitie door verweerders is vastgesteld. Aldus is het besluit van 20 april 2010 op de bij artikel 3:41, eerst lid, Awb voorgeschreven wijze bekend gemaakt.
7.3.2 Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat verweerders bij besluit van 20 april 2010 aan verzoekster op grond van artikel 5 Verordening ontheffing hebben verleend voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013.
7.4 Ter zitting hebben verweerders verklaard dat het besluit van 20 april 2010 is genomen op de aanvraag van verzoekster van 11 februari 2010. Blijkens de bewoordingen van het bestreden besluit van 15 december 2010, waarbij de ontheffing aan verzoekster wordt geweigerd, is dit bestreden besluit eveneens genomen op de aanvraag van verzoekster van 11 februari 2010. Daarmee is komen vast te staan dat verweerders tweemaal hebben beslist op eenzelfde aanvraag om ontheffing van verzoekster. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het besluit van 15 december 2010, met kenmerk 2010B00842, wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te schorsen.
7.5 De voorzieningenrechter is hiervoor onder punt 7.3.2 tot het voorlopig oordeel gekomen dat aan verzoekster bij besluit van 20 april 2010 op grond van artikel 5 Verordening ontheffing is verleend voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013. Gelet op de in de notitie 'Verdeling avondwinkels' vermelde conclusie, heeft hetzelfde te gelden voor Albert Heijn Huissen en Super de Boer Gendt. Bij besluit van 20 april 2010 hebben verweerders derhalve het maximale aantal van drie ontheffingen op grond van artikel 5, tweede lid, Verordening verleend. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stond het verweerders daarom niet vrij om bij het bestreden besluit van 15 december 2010 eveneens aan Super de Boer Bemmel ontheffing te verlenen. Dit leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter ernstig betwijfelt of dit bestreden besluit van 15 december 2010 in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het besluit van 15 december 2010, met kenmerk 2008B05269, wegens strijd met artikel 5, tweede lid, Verordening te schorsen.
7.6 Verweerders dienen op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoekster te worden veroordeeld. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,- per punt).
8. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 15 december 2010 met kenmerk 2010B00842;
- schorst het besluit van 15 december 2010 met kenmerk 2008B05269;
- bepaalt dat verzoekster dient te worden behandeld overeenkomstig de bij het besluit van 20 april 2010 aan haar verleende
ontheffing op grond van artikel 5 van de Verordening, voor de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2013;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,- (zegge: achthonderdvierenzeventig
euro);
- bepaalt dat verweerders aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- (zegge:
tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2011.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. G.D. Kleijne