ECLI:NL:CBB:2010:BP2430

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/329
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van herstructureringssteun voor suikerindustrie en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak, die werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ging het om de toekenning van herstructureringssteun aan Koninklijke Coöperatie Cosun U.A. voor de ontmanteling van haar suikerfabriek in Groningen. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie had op 28 augustus 2008 een besluit genomen op het bezwaar van appellante tegen eerdere besluiten van 8 en 29 april 2008, waarin de aanvraag voor steun werd behandeld. Het College had eerder, op 22 december 2009, het besluit van de minister vernietigd, omdat deze niet bevoegd was om de steun toe te kennen.

Na de vernietiging van het eerdere besluit, heeft de minister op 1 maart 2010 een nieuw besluit genomen, waarin de aanvraag van appellante voor herstructureringssteun werd goedgekeurd voor een bedrag van ruim € 79 miljoen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om rechtstreeks beroep bij het College. Dit verzoek werd door de minister ingewilligd en het bezwaarschrift werd als beroepschrift doorgestuurd.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College overwoog dat, aangezien de minister de aanvraag volledig had ingewilligd, appellante geen procesbelang had bij de beoordeling van het beroep. De relevante regelgeving stond de minister niet toe om af te wijken van de aanvraag zoals deze was ingediend. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en werd het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen. Tevens was er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/329 16 november 2010
5072 Steunverlening
Suiker
Uitspraak in de zaak van:
Koninklijke Coöperatie Cosun U.A. te Breda, appellante,
gemachtigden: mr. M.M. Slotboom en mr. S.G.H. ter Wee, beiden advocaat te Brussel,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. R.J.M. van den Tweel, advocaat te Den Haag, en mr. M.C. van Engelen, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de besluiten van verweerder van 8 april 2008 en van 29 april 2008, waarbij een beslissing is genomen over de aanvraag van appellante om in aanmerking te komen voor herstructureringssteun in verband met de voorgenomen volledige ontmanteling van de fabriek van appellante te Groningen in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (hierna: de Raadsverordening).
Bij uitspraak van 22 december 2009 (nr. AWB 08/752, www.rechtspraak.nl, LJN: BL0649) heeft het College, voor zover hier van belang, het besluit op bezwaar van 28 augustus 2008 vernietigd, en de primaire besluiten van 8 april 2008 en 29 april 2008 herroepen. In de uitspraak heeft het College overwogen dat verweerder niet bevoegd was om een besluit te nemen inzake de toekenning van herstructureringssteun.
Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 isde Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 december 2008, TRCJZ/2008/3351, houdende regels ten aanzien van de interventie van agrarische producten en tot wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling interventie) aangevuld met artikel 109a, ertoe strekkend dat verweerder steun verstrekt op grond van de Raadsverordening en Verordening (EG) nr. 968/2006 van de Commissie van 27 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 1 maart 2010 een beslissing genomen over de aanvraag van appellante om in aanmerking te komen voor herstructureringssteun in verband met de voorgenomen volledige ontmanteling van de fabriek van appellante te Groningen in het kader van de uitvoering van de Raadsverordening.
Appellante heeft bij brief van 1 april 2010 hiertegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft appellante verweerder verzocht op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in te stemmen met rechtstreeks beroep bij het College. Verweerder heeft op 7 april 2010 met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift - ter afhandeling als beroepschrift - doorgezonden aan het College.
Bij brief van 11 mei 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op 11 augustus 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht. Van de zijde van appellante waren tevens aanwezig B. Fetter en mr. M.J.C.W. van den Maagdenberg, beiden werkzaam bij appellante. Van de zijde van verweerder waren tevens aanwezig mr. C.J.M. Daniëls en ing. M.G.A. Grooten, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.
2. Overwegingen
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van appellante steunwaardig bevonden en ter zake herstructureringssteun toegekend voor een bedrag van ruim € 79 miljoen. Onderdeel van de aanvraag is het door appellante opgestelde herstructureringsplan dat strekt tot ontmanteling en sloop van onder andere de fabrieksonderdelen die appellante thans in beroep ter discussie heeft gesteld.
Nu verweerder de aanvraag volledig heeft ingewilligd, heeft appellante geen procesbelang bij beoordeling van het beroep. Of appellante in de aanvraag verdergaande ontmanteling en sloop heeft opgenomen dan strikt nodig was om herstructureringssteun toegekend te krijgen, is daarbij niet relevant. Bij de beslissing op de aanvraag diende verweerder immers uit te gaan van de aanvraag zoals appellante deze had ingediend. De ter zake toepasselijke regelgeving voorziet niet in de mogelijkheid voor verweerder om in afwijking van de aanvraag te beslissen dat minder fabrieksonderdelen behoefden te worden ontmanteld of gesloopt, dan in de aanvraag vermeld.
2.2 Gelet op het vorenstaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Reeds om die reden komt het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb niet voor inwilliging in aanmerking.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2010.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.B.L. van der Weele