ECLI:NL:CBB:2010:BO8992

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/652
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verzetuitspraak rechtbank inzake appelverbod en procesorde

In deze zaak heeft appellante, A B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2010, waarin het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat er geen grond was voor het verzet, en appellante stelde dat AFM haar niet in de gelegenheid had gesteld om haar standpunt mondeling toe te lichten, wat volgens haar een schending van de goede procesorde inhield. De zitting vond plaats op 30 november 2010, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 20, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisaties (Wbbo) tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep kan worden ingesteld. Het College kan echter wel kennisnemen van een hoger beroep als er sprake is van een ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. Appellante betoogde dat de rechtbank de schendingen niet had onderkend en dat er aanleiding was voor doorbreking van het appelverbod.

Het College heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om het appelverbod te doorbreken. Het College concludeerde dat er geen ernstige schending van de procesorde was aangetoond en dat de inhoudelijke beoordeling van de rechtbank niet voldoende was voor doorbreking van het appelverbod. Daarom verklaarde het College zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De uitspraak werd gedaan op 21 december 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 10/652 21 december 2010
40000 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie
Uitspraak op het hoger beroep van:
A B.V., te B, appellante,
tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam in het geding tussen appellante en Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM).
Gemachtigde van appellante: mr. J.F.M. Vink, advocaat te Oostzaan.
Gemachtigde van AFM: mr. H.J. Sachse, advocaat te Amsterdam.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief van 1 juli 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam (hierna: rechtbank) van 12 mei 2010, verzonden op 20 mei 2010, met kenmerk AWB 08/5292 BC (hierna: bestreden uitspraak).
Bij de bestreden uitspraak heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard het verzet dat appellante heeft gedaan tegen een tussen haar en AFM gewezen uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Awb.
Bij brief van 1 september 2010 heeft AFM een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 30 november 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is daar verschenen bij haar gemachtigde, mr. J.F.M. Vink, en C. AFM is verschenen bij haar gemachtigde, mr. H.J. Sachse.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In artikel 20, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisaties (hierna: Wbbo) is bepaald dat tegen een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
2.2 Van een hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak kan het College niettemin kennis nemen, indien geoordeeld moet worden dat bij de totstandkoming van die uitspraak sprake is geweest van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen dat niet gesproken kan worden van een eerlijk en onafhankelijk proces.
2.3 Het betoog van appellante houdt in essentie in dat AFM haar tijdens de bezwaarprocedure tegen het besluit van 28 maart 2008 in de gelegenheid had moeten stellen door middel van een mondelinge toelichting aan te tonen dat van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:11 Awb sprake is geweest. Door dit na te laten en het bezwaarschrift vervolgens kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, heeft AFM de eisen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen ernstig geschonden.
Ter zitting van het College heeft appellante daaraan toegevoegd dat pas tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar had kunnen worden besloten nadat zij in de gelegenheid was gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Ondanks dat appellante schriftelijk daarom heeft verzocht is zij daartoe nimmer in de gelegenheid gesteld door AFM, aldus appellante.
Naar de mening van appelante heeft de rechtbank het voorgaande niet onderkend. De rechtbank heeft zich om die reden bij haar uitspraak van 7 mei 2009 ten onrechte verenigd met het oordeel van AFM en het verzet tegen die uitspraak ten onrechte ongegrond verklaard, aldus appellante. Volgens appellante bestaat derhalve aanleiding voor doorbreking van het appelverbod.
2.4 Het College ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor doorbreking van het in artikel 20, derde lid, aanhef en onder c, Wbbo neergelegde appelverbod.
Het College begrijpt appellante in de eerste plaats aldus dat zij het oneens is met de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. Een eventuele onjuiste inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van het onderliggende geschil acht het College echter onvoldoende voor doorbreking van het appelverbod. Dat zou immers neerkomen op een verkapt hoger beroep bij het College, hetgeen de wetgever juist uitdrukkelijk niet mogelijk heeft willen maken.
Voorts ziet het betoog van appellante, zo begrijpt het College, op de gang van zaken en de handelwijze van AFM tijdens de bezwaarprocedure. Gesteld noch gebleken is dat bij de totstandkoming van de bestreden uitspraak van de rechtbank een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen sprake is geweest dat niet gesproken kan worden van een eerlijk en onafhankelijk proces. De omstandigheid dat AFM – naar appellante heeft betoogd – in de bezwaarprocedure de eisen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen zou hebben geschonden, acht het College – wat van dat betoog verder ook zij – daarom eveneens onvoldoende voor doorbreking van het appelverbod.
2.5 Het College acht zich derhalve niet bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.H. Broier