5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van appellante van 6 april 2009 onvolledig was en dat derhalve terecht de gelegenheid is geboden om de aanvraag aan te vullen. In dit verband is van belang dat uit artikel 58, eerste lid, van het Besluit volgt dat de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten geldt als de dag van ontvangst en dat uit artikel 4:25, tweede lid, Awb volgt dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door de verstrekking hiervan het subsidieplafond zou worden overschreden. Dit heeft tot gevolg dat indien de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke vereisten ligt na de dag waarop het subsidieplafond is bereikt, deze aanvraag dient te worden geweigerd.
5.2 Niet in geschil is dat het gestelde subsidieplafond reeds op 6 april 2009 was bereikt en dat het indienen van een onvolledige aanvraag op 6 april 2009, met zich bracht dat uitgesloten was dat de gevraagde subsidie, na aanvulling van de aanvraag, nog zou kunnen worden verleend.
5.3 Onder vraag 4i van het aanvraagformulier is verzocht om een opgave van de hoeveelheid te produceren en aan het net te leveren hernieuwbare energie en daarbij is aangegeven dat in een bijlage een onderbouwing moet worden gegeven van de opgegeven hoeveelheden.
Vast staat dat appellante een dergelijke bijlage niet bij haar aanvraag van 6 april 2009 heeft gevoegd en het College stelt vast dat de bedoelde onderbouwing eerst op 11 mei 2009 is verstrekt. In het bericht van 11 mei 2009 is immers, anders dan in de aanvraag van 6 april 2009, per brandstofsoort afzonderlijk het tonnage, de biogasproductie per ton en de jaarlijkse gasproductie aangegeven. Het betoog van appellante dat verweerder ook zonder deze nadere gegevens, op basis van de in de aanvraag aanwezige gegevens had kunnen en moeten inschatten of de geraamde biogasopbrengst van 6.000.000 m³ reëel is en dat derhalve reeds op 6 april 2009 sprake was van een volledige aanvraag volgt het College niet. Hoewel uit de aanvraag onder vraag 4g volgt dat er jaarlijks 18.000 ton aan mest en 17.999 ton aan zogenoemde positieve lijst producten gebruikt zouden gaan worden voor de productie van hernieuwbare energie en uit de aanvraag volgt dat de jaarlijkse productieraming 6.000.000 m³ aan gas betreft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hieruit geen onderbouwing van de biogasproductie per brandstofsoort kan worden afgeleid, nu de gegevens ten aanzien van gras, zuivel en glycerine in de aanvraag niet zijn gescheiden. De door appellante in de aanvraag gemaakte verwijzing naar zogenoemde positieve lijst producten heeft verweerder in dit verband terecht te onbepaald geacht. Op deze bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet behorende lijst staat immers een veelheid van producten, waarvan de gasproductie bij co-vergisting per brandstofsoort aanzienlijk kan verschillen. Dit wordt bevestigd in het door appellante op 11 mei 2009 aangeleverde schema. Dat in de praktijk de mix van gebruikte brandstofsoorten in meer of mindere mate kan variëren van de in de bijlage bedoelde onderbouwing betekent niet dat de gevraagde onderbouwing daarmee zinloos zou zijn, nu verweerder op basis hiervan een inschatting maakt of de opgegeven hoeveelheid te produceren hernieuwbare energie reëel is, ter voorkoming van subsidiëring van onrealistische projecten. Voorts is in dit verband niet van belang dat in de milieuvergunning de maximale capaciteit van de productie-installatie is vastgelegd, nu daarmee geen inzicht wordt gegeven in het realiteitsgehalte van de opgegeven hoeveelheid te produceren hernieuwbare energie.
5.4 Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van appellante van 6 april 2009 onvolledig was en heeft hij, nadat deze aanvraag op 11 mei 2009 was aangevuld, deze, gelet op artikel 58, eerste lid, van het Besluit en artikel 4:25, tweede lid, Awb terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
5.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.