ECLI:NL:CBB:2010:BO4111
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van niet ondertekende aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij zijn aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is afgewezen. De afwijzing vond plaats omdat de aanvraag niet was ondertekend, wat volgens de geldende regelgeving een essentiële voorwaarde is voor de toekenning van de steun. Appellant had eerder, op 10 november 2009, zijn beroep ingediend tegen het besluit van 30 september 2009, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van 1 augustus 2009 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 21 oktober 2010 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om de zaak te bepleiten.
De beoordeling van het College richtte zich op de vraag of de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het College concludeerde dat de ondertekening van de aanvraag een dwingende vereiste is, zoals vastgelegd in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 55 van de Regeling. Appellant had aangevoerd dat zijn identiteit op andere manieren vastgesteld had kunnen worden, maar het College oordeelde dat zonder handtekening de identiteit van de aanvrager niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Bovendien is de verklaring van de aanvrager dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden pas geldig als deze ook ondertekend is.
Het College stelde vast dat appellant op het formulier Gecombineerde opgave 2009 geen handtekening had geplaatst en dat hij pas na de afwijzing had gereageerd door een bezwaarschrift in te dienen. Dit nalaten om te ondertekenen werd gezien als het niet voldoen aan een essentiële voorwaarde voor de aanvraag. Gezien deze overwegingen verklaarde het College het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met N. Rakili als griffier, en vond plaats op 5 november 2010.