ECLI:NL:CBB:2010:BO3313

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/242 AWB 09/243
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake energie-investeringsaftrek en behandeling van aanvragen

In deze zaak hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken, waarbij hun verzoeken om een verklaring voor energie-investeringen in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001 buiten behandeling zijn gelaten. De appellanten hebben op 29 januari 2009 beroep ingesteld tegen de besluiten van 31 december 2008, die de bezwaren tegen eerdere besluiten van 13 november 2008 ongegrond verklaarden. De Minister had de verzoeken buiten behandeling gelaten omdat de appellanten niet tijdig de gevraagde gegevens hadden aangeleverd. De appellanten stelden dat het verzamelen van de benodigde documenten in de binnenvaart moeilijk is, omdat zij vaak in het buitenland zijn en dat sommige stukken speciaal geproduceerd moeten worden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de appellanten niet konden aantonen dat het hen niet mogelijk was om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft vastgesteld dat de Minister appellanten meerdere keren de kans heeft gegeven om de ontbrekende gegevens aan te leveren en dat de termijn die was gesteld redelijk was. Het College concludeert dat de besluiten van de Minister om de verzoeken buiten behandeling te laten terecht zijn geweest. De beroepen van appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 09/242 en 09/243 21 oktober 2010
27650 Wet inkomstenbelasting 2001
Uitspraak in de zaken van:
1. A, te X,
2. B, te X
appellanten,
gemachtigde: M.P. Durieux, werkzaam bij Durieux Subsidie Advies,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem, thans genaamd Agentschap NL.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 29 januari 2009, bij het College binnengekomen op 10 februari 2009, beroep ingesteld tegen twee nagenoeg gelijkluidende besluiten van verweerder van 31 december 2008.
Bij deze besluiten zijn de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van verweerder van 13 november 2008, waarbij de verzoeken van appellanten tot afgifte van een verklaring dat sprake is van energie-investeringen als bedoeld in de artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) buiten behandeling zijn gelaten, ongegrond verklaard.
Bij brief van 31 maart 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 19 augustus heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellanten en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, bepaalt:
" Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)"
De Wet IB 2001, voor zover hier van belang, bepaalt:
"Artikel 3.40 Investeringsaftrek
Indien wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen kan door de belastingplichtige naast de afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek). Investeringsaftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.
(…)
Artikel 3.42 Energie-investeringsaftrek
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten hebben middels een tweetal formulieren, bij de belastingdienst ingekomen op 5 augustus 2008, een investering in een nieuw voorschip in combinatie met duwbak gemeld en verzocht om een verklaring dat sprake is van energie-investeringen ten behoeve van energie-investeringsaftrek voor de inkomstenbelasting.
- Bij brieven van 8 september 2008 heeft SenterNovem appellanten in verband met de technisch-administratieve beoordeling van de melding en de verzoeken verzocht om – kort samengevat – kopieën van de opdrachtbevestiging en de offerte die betrekking hebben op de werkzaamheden aan de duwbak, een kopie van de bouwtekeningen, een nadere energiebesparingsberekening alsmede een specificatie van de kosten van het project. Daarbij is medegedeeld dat de uiterste datum waarop SenterNovem de informatie moet hebben ontvangen 26 september 2008 is en dat, indien de vragenbrieven niet of onvoldoende beantwoord worden, verweerder de verzoeken van appellanten op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling kan nemen.
- Bij brieven van 30 september 2008 heeft SenterNovem appellanten wederom verzocht de ontbrekende gegevens te verstrekken. Daarbij is medegedeeld dat de uiterste datum waarop SenterNovem de informatie moet hebben ontvangen 20 oktober 2008 is en dat, indien de vragenbrieven niet of onvoldoende beantwoord worden, verweerder de verzoeken van appellanten op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling zal nemen.
- Bij fax van 20 oktober 2008 heeft de gemachtigde van appellanten verzocht dertig dagen uitstel te verlenen om de gevraagde stukken te verstrekken. Als reden hiervoor heeft de gemachtigde van appellanten aangegeven dat hij er van uitgaat dat hij de stukken in verband met de schoolvakanties ook die week niet zal ontvangen.
- Bij brief 21 oktober 2008 heeft SenterNovem appellanten medegedeeld gedeeltelijk tegemoet te komen aan het verzoek om uitstel en dat na 10 november 2008 een beslissing zal worden genomen.
- Nadat appellanten de gevraagde gegevens niet hadden overgelegd binnen de gestelde termijn heeft verweerder bij besluiten van 13 november 2008 beslist de verzoeken van appellanten buiten behandeling te laten.
- De gemachtigde van appellanten heeft verweerder bij fax van 14 november 2008 wederom verzocht uitstel te verlenen om de gevraagde gegevens te verstrekken.
- Bij brief van 19 november 2008 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 13 november 2008.
- Op 8 december 2008 zijn appellanten naar aanleiding van hun bezwaren bij monde van hun gemachtigde gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat appellanten meerdere malen in de gelegenheid zijn gesteld de verzochte gegevens te verstrekken en dat daarbij is vermeld om welke stukken de verzoeken om informatie betrekking hadden en binnen welke termijn deze stukken dienden te worden verstrekt. In de brieven is volgens verweerder gewezen op de consequenties van het niet of niet volledig (tijdig) verstrekken van de verzochte gegevens. De termijn die appellanten is gegund om de verzochte gegevens te verstrekken is redelijk, aldus verweerder. Het door appellanten bij fax van 14 november 2008 ingediende verzoek om uitstel is volgens verweerder niet tijdig ontvangen. Voor zover appellanten in bezwaar naar voren hebben gebracht dat slechts door één medewerker van SenterNovem verzoeken buiten behandeling worden gelaten wegens het niet tijdig aanvullen van stukken, heeft verweerder opgemerkt dat een strikt en eenduidig beleid wordt gevoerd met betrekking tot het buiten behandeling laten van verzoeken. Nu in het onderhavige geval niet is gebleken van een uitzonderlijke omstandigheid die de termijnoverschrijdingen verschoonbaar maakt, houdt verweerder, gelet op het belang van een doelmatige en gelijkwaardige uitvoering van de energie-investeringsaftrek, vast aan een strikte naleving van de gegunde termijn.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten betogen dat het verzamelen van stukken in de binnenvaart soms moeizaam verloopt. Zij wijzen erop dat binnenvaartschippers vaak vele weken in het buitenland zijn en dat het opzoeken van stukken tijdens het varen onmogelijk is. Daarnaast moeten sommige stukken volgens appellanten speciaal geproduceerd worden voor de energie-inverteringsaftrek en kan, nu verweerder vaak verschillende vragen stelt, niet worden vooruitgelopen op de beantwoording daarvan. Ter zitting hebben appellanten verder gesteld dat slechts één medewerker van SenterNovem verzoeken buiten behandeling laat wegens het niet tijdig aanvullen daarvan en dat bij verweerder klachten zijn ingediend over deze medewerker.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder zijn besluiten van 13 november 2008, waarbij hij de verzoeken van appellanten met toepassing van artikel 4:5 Awb buiten behandeling heeft gelaten, terecht heeft gehandhaafd.
5.2 Niet in geschil is dat de door appellanten verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van hun verzoeken. Het College stelt vast dat verweerder appellanten meerdere malen heeft gevraagd de verzoeken aan te vullen en dat appellanten daarbij, gerekend vanaf de eerste brieven van 8 september 2008, een termijn is gegund tot 10 november 2008 om de ontbrekende gegevens te overleggen. Appellanten hebben in zijn algemeenheid gesteld dat het verzamelen van gegevens in de binnenvaart soms moeizaam verloopt, maar zij hebben niet aangeven waarom het in het thans aan de orde zijnde geval niet mogelijk was de gevraagde gegevens binnen voormelde termijn te overleggen. Ook anderszins is niet gebleken dat dit niet mogelijk was. Gelet hierop ziet het College geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder een ontoereikende termijn heeft gesteld om de verzoeken aan te vullen.
5.3 Vaststaat dat appellanten de gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder gestelde termijn hebben overgelegd. Voor zover appellanten hebben gewezen op het bij fax van 14 november 2008 gedane verzoek om uitstel, overweegt het College dat verweerder hiermee geen rekening kon houden in zijn primaire besluiten, aangezien deze besluiten dateren van 13 november 2008. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten de verzoeken van appellanten buiten behandeling te laten.
5.4 Voor zover appellanten ter zitting hebben gesteld dat er slechts één medewerker van SenterNovem is die verzoeken buiten behandeling laat wegens het niet tijdig aanvullen daarvan en dat bij verweerder klachten zijn ingediend over deze medewerker, overweegt het College het volgende. Appellanten hebben zich in de bezwaarfase uitgesproken over de desbetreffende medewerker, naar aanleiding waarvan verweerder in de bestreden besluiten uitdrukkelijk heeft vermeld dat door hem ter zake een strikt en eenduidig beleid wordt gevoerd. De beroepschriften van appellanten bevatten vervolgens geen gronden op dit punt. Daargelaten of de omstandigheid dat appellanten eerst ter zitting terugkomen op het door hen in bezwaar gestelde aangaande de betrokken medewerker zich verdraagt met een goede procesorde, is het College van oordeel dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat één van de medewerkers van SenterNovem anders handelt dan andere medewerkers bij het buiten behandeling laten van verzoeken. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellanten hun stellingen dienaangaande niet feitelijk hebben onderbouwd.
5.5 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2010.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. B.S. Jansen