ECLI:NL:CBB:2010:BO2553

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1346
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering beëindiging registratie van een klussenbedrijf door het Bedrijfschap Afbouw

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van het Bedrijfschap Afbouw, waarin het bezwaar tegen de weigering om zijn registratie te beëindigen ongegrond werd verklaard. De procedure begon met een brief van appellant op 28 oktober 2009, waarin hij het besluit van 18 september 2009 aanvecht. Het College heeft op 15 september 2010 de zitting gehouden, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, R. van den Hooven, en J. Westerink, een kantoorgenoot.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellant, die stelt een klussenbedrijf te zijn, voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn werkzaamheden niet onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap Afbouw vallen. Het Bedrijfschap heeft betoogd dat registratie verplicht is voor alle bedrijven die onder de werkingssfeer vallen, en dat de enkele melding van appellant dat hij een klussenbedrijf is, onvoldoende is om de registratie te beëindigen. Appellant heeft geweigerd om een herbeoordelingsformulier in te vullen, wat het voor het Bedrijfschap onmogelijk maakte om te beoordelen of zijn werkzaamheden onder de werkingssfeer vallen.

Het College heeft geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn bedrijf niet meer onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap valt. De stelling van appellant dat hij een klussenbedrijf uitoefent, onderbouwd met een uittreksel uit het handelsregister, was onvoldoende. Appellant had feitelijke gegevens over zijn werkzaamheden moeten overleggen, wat hij niet heeft gedaan. Het College heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 09/1346 19 oktober 2010
3111 Registratie
beëindiging
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, h.o.d.n. C, appellant,
gemachtigde: R. van den Hooven, werkzaam bij administratiekantoor FJco Benelux b.v.,
tegen
het Bedrijfschap Afbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 28 oktober 2009, bij het College binnengekomen op 30 oktober 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 september 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de weigering van verweerder om de registratie van appellant te beëindigen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 7 december 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 15 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Van de zijde van appellant is tevens verschenen J. Westerink, kantoorgenoot van de gemachtigde van appellant.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw (Stb. 2006, 724; hierna: het Instellingsbesluit) is onder andere het volgende bepaald:
" Artikel 2
1. In dit besluit wordt verstaan onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
(…)
Artikel 3
1. Er is een Bedrijfschap Afbouw.
2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 15 oktober 2007 heeft verweerder appellant ambtshalve geregistreerd. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
- Op 12 december 2008 heeft verweerder van appellant het formulier 'Omzetopgave voor de heffing 2009' retour ontvangen. Op het formulier heeft appellant in alle velden een schuine streep gezet. Bij het formulier heeft appellant een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gevoegd. In het uittreksel is als bedrijfsomschrijving klussenbedrijf vermeld.
- Bij brief van 14 januari 2009 heeft verweerder aan appellant een herbeoordelingslijst toegezonden. Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat hij de registratie van appellant mede aan de hand van de volledig ingevulde en ondertekende lijst opnieuw zal beoordelen. Bij brieven van 3 maart 2009 en 31 maart 2009 heeft verweerder een rappel gestuurd.
- Bij brieven van 13 februari 2009, 5 maart 2009 en 4 juni 2009 heeft appellant hierop afwijzend gereageerd.
- Bij besluit van 17 juli 2009 heeft verweerder geweigerd de registratie te beëindigen.
- De reactie op dit besluit van appellant van 20 juli 2009 heeft verweerder aangemerkt als bezwaarschrift, waarop verweerder bij het bestreden besluit heeft beslist.
3. De standpunten van partijen
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge het Instellingsbesluit registratie verplicht is voor alle bedrijven die onder de werkingssfeer vallen. De enkele melding van appellant dat hij een klussenbedrijf is, is volgens verweerder onvoldoende om tot beëindiging van de registratie over te gaan; een klussenbedrijf kan immers ook stukadoorswerk verrichten. Bovendien was het bedrijf van appellant in het handelsregister voorheen vermeld als, onder andere, stukadoorsbedrijf. Op grond van die vermelding heeft verweerder appellant destijds ook ambtshalve geregistreerd. Verweerder heeft erop gewezen dat appellant bij herhaling heeft geweigerd om een herbeoordelingsformulier in te vullen. Volgens verweerder heeft hij daarom niet kunnen vaststellen dat de werkzaamheden van appellant niet onder de werking van het Instellingsbesluit vallen. Verweerder heeft om die reden geweigerd de registratie te beëindigen.
Appellant heeft gesteld dat hij geen stukadoorsbedrijf maar een klussenbedrijf heeft, zodat hij niet onder de werkingssfeer van verweerder valt. Ten bewijze daarvan heeft hij gewezen op het uittreksel uit het handelsregister waarin klussenbedrijf als bedrijfsomschrijving is vermeld. Appellant heeft het als onterecht ervaren dat andere klussenbedrijven geen opgave behoeven te doen en hij wel. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij af en toe een wand of plafond stuct, maar niet structureel. Verder heeft hij aangevoerd dat eenmansbedrijven niet zijn vertegenwoordigd in het bestuur.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het geschil draait om de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd de registratie van appellant te beëindigen om reden dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn bedrijf niet meer onder de werkingssfeer van verweerder valt.
4.2 Volgens vaste jurisprudentie van het College kan slechts worden geweigerd om de registratie van een onderneming te beëindigen op de grond dat in deze onderneming een in het instellingsbesluit van het betreffende bedrijfslichaam genoemd bedrijf wordt uitgeoefend, en bestaat er voor inwilliging van een verzoek tot uitschrijving slechts aanleiding indien de onderneming die het verzoek heeft ingediend aannemelijk maakt dat zij in het geheel geen werkzaamheden verricht die haar onder de werkingssfeer van het betreffende instellingsbesluit brengen.
Appellant is hierin niet geslaagd. De enkele stelling van appellant dat hij een klussenbedrijf uitoefent onderbouwd met een uittreksel uit het handelsregister waaruit de wijziging van de bedrijfsomschrijving door appellant blijkt is daarvoor onvoldoende. Appellant had ter onderbouwing van zijn betoog feitelijke gegevens over zijn werkzaamheden aan verweerder moeten overleggen. Daartoe heeft verweerder hem ook meerdere malen in de gelegenheid gesteld door de toezending van de herbeoordelingslijst. Aan de hand van de daarin door appellant in te vullen gegevens, had verweerder vast kunnen stellen of appellant geen werkzaamheden (meer) verrichtte die onder de werkingssfeer van verweerder vallen. Appellant heeft echter geweigerd de herbeoordelingslijst in te vullen. Evenmin heeft hij op andere wijze feitelijke gegevens aan verweerder overgelegd. De stelling van appellant dat eenmansbedrijven zoals het zijne niet zijn vertegenwoordigd in het bestuur van verweerder, kan niet slagen, reeds omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat die bedrijven vertegenwoordigd zijn via de door de ondernemersorganisatie NOA benoemde bestuursleden voor het bedrijfschap. Voor zover appellant een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel met het betoog dat verweerder andere klusbedrijven niet heeft geregistreerd, kan dit beroep niet slagen reeds omdat appellant zijn stelling niet met concrete gevallen heeft onderbouwd.
4.3 Uit het voorgaande volgt dat het College in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden ziet het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010.
w.g. M. Munsterman w.g. M.B.L. van der Weele