2. De beoordeling van het geschil
2.1 In dit geding staat de vraag centraal of verweerder terecht en op goede gronden een tweetal percelen van appelante heeft afgewezen voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag om reden dat er meer dan 50 bomen per hectare op die percelen staan.
2.2 Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de volgende overwegingen.
Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare geeft recht op uitbetaling van bedrijfstoeslag. Onder “subsidiabele hectare” wordt, gelet op artikel 44, eerste en tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, alle landbouwgrond van het bedrijf in de vorm van bouwland en blijvend grasland verstaan, met uitzondering van - onder meer - bosgrond. Een perceel met bomen wordt voor de toepassing van de oppervlaktegebonden steunregelingen als een perceel landbouwgrond beschouwd, mits het op dat perceel mogelijk is om de in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde landbouwactiviteiten, of, indien van toepassing, de voorgenomen productie op soortgelijke wijze te beoefenen als op percelen zonder bomen in dezelfde regio. Gelet op artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en de toelichting hierop in het Oriëntatiedocument AGRI/60363/2005-REV1 van de Europese Commissie inzake de controles ter plaatse van de oppervlakte en de meting van de oppervlakte overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 32 van Verordening 796/2004 van de Europese Commissie (hierna: het Oriëntatiedocument) kunnen de percelen met de nummers 4 en 5 niet worden meegenomen bij de vaststelling van bedrijfstoeslag omdat op deze percelen meer dan 50 bomen per hectare staan.
Aangezien appellante niet kon weten dat deze percelen niet in aanmerking komen voor landbouwsteun, wordt in 2007 en 2008 geen korting toegepast op de bedrijfstoeslag van de overige percelen. Gelet hierop wordt niet verder ingegaan op het bezwaar dat appellante, indien zij op de hoogte was geweest van de betreffende regelgeving, op deze percelen geen subsidie zou hebben aangevraagd.
2.3 Namens appellante is in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
De percelen in kwestie worden gebruikt voor de beweiding van schapen en voederwinning. Het criterium van 50 bomen is niet afgeleid uit artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en het kan ook niet als een communautaire wettelijke verplichting worden beschouwd. Het vormt slechts een aanbeveling voor verweerder en kan niet zonder individuele beoordeling van toepassing worden verklaard. Dat blijkt eens te meer uit de nadere verklaring van de Commissie van 15 januari 2009 omtrent het 50 bomen-criterium. Percelen met bomen zijn subsidiabel, mits landbouwactiviteiten op soortgelijke wijze kunnen worden uitgeoefend als op percelen zonder bomen. Op de percelen nrs. 4 en 5 staan de bomen dusdanig ver uit elkaar dat er met moderne landbouwmachines gemaaid en geschut kan worden. De bomen vormen op geen enkele manier een belemmering voor normaal agrarisch gebruik.
Appellante is nimmer op de hoogte gesteld van het bewuste criterium. Zou zij het hebben geweten, dan zou zij andere percelen voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag hebben opgegeven.
Verder zijn de percelen 4 en 5 in het jaar 2006 bij de vaststelling van toeslagrechten wel als steunwaardige hectares aangemerkt. Daarom mocht appellante er van uitgaan dat deze percelen ook in de daaropvolgende jaren konden worden geselecteerd voor de uitbetaling van bedrijfstoeslag.
2.4 Bij de beoordeling van het geschil gelden voor het College de volgende wettelijke voorschriften als uitgangspunt.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geeft elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare recht op de uitbetaling van het in het kader van het toeslagrecht vastgestelde bedrag.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder “subsidiabele hectare” verstaan welke landbouwgrond ook van het bedrijf in de vorm van bouwland en blijvend grasland met uitzondering van de grond die voor blijvende teelten, als bosgrond of voor niet-landbouwactiviteiten in gebruik was.
In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn algemene beginselen met betrekking tot de percelen landbouwgrond neergelegd. Krachtens het eerste lid van dit artikel wordt een perceel met bomen voor de toepassing van de oppervlaktegebonden steunregelingen als een perceel landbouwgrond beschouwd mits het op dat perceel mogelijk is de in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde landbouwactiviteiten of, indien van toepassing, de voorgenomen productie op soortgelijke wijze te beoefenen als op percelen zonder bomen in dezelfde regio.
2.5 Aan het Oriëntatiedocument worden de volgende citaten ontleend: