ECLI:NL:CBB:2010:BO1859

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/677
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft de Maatschap A en B beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 maart 2009, dat betrekking heeft op de vaststelling en uitbetaling van bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellante heeft in 2006 een gecombineerde opgave ingediend voor de uitbetaling van haar toeslagrechten en heeft in 2007 betalingen ontvangen die verband hielden met deze uitbetaling. Echter, bij besluit van 12 november 2007 heeft de verweerder de hoogte van de toegekende netto bedrijfstoeslag vastgesteld op € 45.874,62. Appellante heeft nooit kennisgenomen van dit besluit en heeft pas in 2008 bezwaar gemaakt tegen de verrekening van de bedrijfstoeslag over 2007, wat leidde tot een geschil over de ontvankelijkheid van haar bezwaar.

Tijdens de zitting op 1 september 2010 is het standpunt van de appellante dat zij het besluit van 12 november 2007 nooit heeft ontvangen, besproken. De verweerder heeft echter gesteld dat het besluit op correcte wijze is bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn van zes weken is verstreken. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de brief van 14 juli 2008, waarin appellante bezwaar maakt, ook kan worden opgevat als bezwaar tegen het besluit van 12 november 2007. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 12 november 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de voorgeschreven termijn was ingediend. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de appellante tot een bedrag van € 514,=, inclusief griffierecht van € 297,=.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/677 13 oktober 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
Gemachtigde mr. drs. C.C. van Harten, werkzaam bij GIBO accountants en adviseurs BV te Assen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 maart 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante inzake de vaststelling en de uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Hierna heeft appellante het beroepschrift nog nader aangevuld.
Op 1 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante zijn verschenen B en mevrouw D. Voor verweerder is verschenen de gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met de Gecombineerde opgave in 2006 uitbetaling van haar toeslagrechten gevraagd.
- In de loop van 2007 heeft appellante betalingen (€ 68.040,= en € 3.567,=) ontvangen die betrekking hadden op de uitbetaling van toeslagrechten over 2006. Deze betalingen zijn bevestigd bij brieven van 28 maart 2007 en 10 juli 2007.
- Bij besluit van 12 november 2007 heeft verweerder uiteindelijk de hoogte van de toegekende netto bedrijfstoeslag over 2006 vastgesteld op € 45.874,62.
- Naar aanleiding van de Gecombineerde opgave 2007 heeft verweerder appellante bij brief van 30 mei 2008 laten weten dat de bedrijfstoeslag voor 2007 € 77.327,13 zal bedragen en dat het definitieve besluit hierover nog zal volgen.
- Bij brief van 6 juni 2008 heeft verweerder aan appellante een overzicht van betalingen en verrekeningen verstrekt. Daaruit blijkt dat er bij de uitbetaling van de toeslagrechten over het jaar 2007 een bedrag van € 24.726,03 is verrekend.
- Hierover heeft de gemachtigde van appellante op 11 juni 2008 telefonisch contact opgenomen met een medewerker van verweerder. In dat telefoongesprek is duidelijk geworden dat er sprake is van een verrekening als gevolg van het besluit van 12 november 2007.
- Bij brief van 14 juli 2008 heeft appellante gesteld dat zij nooit kennis heeft genomen van het besluit van november 2007. Met deze brief heeft zij alsnog een aantal teeltcontracten toegestuurd. Verder heeft zij verzocht de uitkering van de toeslagrechten over 2006 te herzien.
- Bij besluit van 24 december 2008 stelt verweerder de uitbetaling van de toeslagrechten over 2007 vast op een bedrag
€ 77.327,13.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 januari 2009 bezwaar gemaakt. In dat bezwaarschrift heeft appellante herhaald dat zij nooit kennis heeft genomen van het besluit van november 2007. Verder heeft zij opnieuw verzocht de uitkering van de toeslagrechten over 2006 te herzien.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij besluit van 16 februari 2010 heeft verweerder het verzoek om herziening van het besluit inzake de uitbetaling van de toeslagrechten over het jaar 2006 afgewezen.
2.2 Ingevolge artikel 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geldt - voor zover hier van belang - het volgende.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als het bezwaarschrift na afloop van de termijn is ontvangen, blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Het bestreden besluit en nadere standpunten van verweerder
Verweerder heeft het bezwaar van appellante opgevat als te zijn gericht tegen de verrekening die heeft plaatsgevonden bij de betaling van de bedrijfstoeslag 2007. Op grond van het besluit van 12 november 2007 - dat ziet op bedrijfstoeslag over 2006 - is aan appellante een bedrag van € 45.874,62 aan bedrijfstoeslag toegekend voor het jaar 2006. Appellante heeft voorafgaand aan dit besluit al een bedrag van € 71.607,00 ontvangen. Er is dus een bedrag van € 25.732,38 te veel uitgekeerd. Na verrekening met een bedrag aan slachtpremie en een bedrag voor het HPA dient appellante € 24.726,03 terug te betalen. Dit bedrag is definitief en is daarom terecht verrekend met de bedrijfstoeslag over het jaar 2007.
Met betrekking tot het verzoek om volledige uitbetaling van de bedrijfstoeslag over het jaar 2006 stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het verzoek is ingediend buiten de ontvangsttermijn. Appellante had binnen 6 weken na 12 november 2007 bezwaar kunnen maken. Appellante heeft echter geen bezwaar gemaakt. Als gevolg hiervan is het bedrag dat bij besluit van 12 november 2007 is toegekend, definitief geworden. Het verzoek om herziening van de toeslagrechten van 2006 wordt niet ingewilligd.
In het verweerschrift heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat appellante weliswaar stelt dat zij nimmer een definitieve vaststelling van de bedrijfstoeslag 2006 heeft ontvangen, maar dat zij op zijn minst aannemelijk moet maken dat zij het door verweerder verzonden besluit niet heeft ontvangen. Nu de stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd en bovendien de adressering van het besluit juist was kan aan de stelling dat zij het niet heeft ontvangen geen overwegende waarde worden gehecht.
Met betrekking tot het verzoek om herziening van de bedrijfstoeslag 2006 stelt verweerder dat de overwegingen in het bestreden besluit op dit punt niet worden gehandhaafd en dat het verzoek opnieuw door verweerder in behandeling zal worden genomen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd informatie verstrekt over de verzending van het besluit van 12 november 2007. Besluiten die moeten worden verstuurd, worden in groepen (batches) elektronisch verzonden naar een externe drukkerij die de daadwerkelijke verzending uitvoert. De te verzenden besluiten worden gedagtekend, geprint en ter post bezorgd door medewerkers van deze drukkerij. Van verzonden besluiten worden door de medewerkers van die drukkerij pdf-bestanden gemaakt en die bestanden worden daarna weer naar verweerder gestuurd, die deze bestanden archiveert in de elektronische dossiers van de geadresseerden. In dit geval is het besluit betreffende de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2006 op 31 oktober 2007 naar de drukkerij verzonden. Op 12 november 2007 is door de drukkerij een verzending aangeboden die afkomstig is van verweerder. Aangenomen mag worden dat zich in deze verzending ook het besluit betreffende de bedrijfstoeslag 2006 van appellante bevond. Het besluit is dan ook op correcte wijze bekend gemaakt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft aangevoerd dat zij het besluit van 12 november 2007 nooit heeft ontvangen. Pas toen zij de bedrijfstoeslag over het jaar 2007 uitbetaald kreeg ontdekte zij de verrekening en de inhoud van het besluit van 12 november 2007. Op het moment dat haar dit duidelijk werd, is zij in bezwaar gegaan. Dit bezwaar had ook beoordeeld moet worden. Dat is nu niet gebeurd. Het besluit van 12 november 2007 berust verder op een onjuiste beoordeling van de feiten; er is ten onrechte een areaal zetmeelaardappelen niet meegeteld, waarvoor appellante wel beschikt over teeltcontracten.
Er is dan ook sprake van een verschoonbaar overschrijden van de bezwaartermijn en van voldoende grond om over te gaan tot herziening van het besluit van 12 november 2007.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt allereerst vast dat het onderhavige beroep zich niet uitstrekt tot de besluitvorming op het verzoek om herziening en het besluit tot vaststelling van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag over het jaar 2007. In geschil is of verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 november 2007.
Het College is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat geen bezwaar is ingesteld tegen het besluit van 12 november 2007. De brief van 14 juli 2008 kan, gelet op de inhoud ervan, bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat het óók een bezwaar tegen de vaststelling van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag over 2006 zoals neergelegd in het besluit van 12 november 2007 bevat.
Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit, voor zover het geen beslissing behelst over het bezwaar tegen verweerders besluit van 12 november 2007, dient te worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren omdat het niet binnen de voorgeschreven bezwaartermijn is ingediend, en er geen aanleiding is de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt het College als volgt.
Op grond van het verhandelde ter zitting gaat het College er van uit dat het besluit van 12 november 2007 op dezelfde datum is verzonden naar het adres van appellante. Dit betekent dat het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat de bezwaartermijn van zes weken is begonnen op 13 november 2007. Het bezwaar van 14 juli 2008 is dus ruimschoots na afloop van de bezwaartermijn ingediend.
Met betrekking tot de vraag of de overschrijding van de termijn voor het instellen van bezwaar tegen het besluit van 12 november 2007 verschoonbaar is, overweegt het College het volgende.
In een situatie waarin op niet ongeloofwaardige wijze ontkend wordt het besluit te hebben ontvangen, is van belang dat niet alsnog een volle bezwaartermijn van 6 weken gaat gelden na het op de hoogte raken van het besluit. Bezwaar moet in dat geval worden ingesteld zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is.
Appellante is bij brief van 6 juni 2008 op de hoogte gesteld van een verrekening die heeft plaatsgevonden bij de betaling van de bedrijfstoeslag over 2007. Naar aanleiding van die verrekening heeft appellant meer informatie over die verrekening gevraagd. Op 11 juni 2008 is de gemachtigde van appellante telefonisch op de hoogte gebracht van het bestaan en de inhoud van het besluit van 12 november 2007. Vervolgens heeft verweerder op 15 juli 2008 de brief van 14 juli 2008 ontvangen waarin appellante (onder meer) bezwaar maakt tegen het besluit van 12 november 2007.
Ook als wordt aangenomen dat in het onderhavige geval sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit van 12 november 2007 - het College laat in het midden of dat ook het geval is - door appellante, heeft appellante het bezwaar tegen het besluit van 12 november 2007 niet ingesteld zo spoedig als redelijkerwijs van haar kon worden verwacht. Van appellante mocht worden verwacht dat zij zodra zij op de hoogte was gesteld van het bestaan en de inhoud van het besluit van 12 november 2007 stappen had ondernomen om op korte termijn - in beginsel binnen 14 dagen - alsnog bezwaar in te stellen tegen dat besluit. Dat is niet gebeurd. Nadat appellant op 11 juni 2008 op de hoogte was gebracht van de inhoud van het besluit van 12 november 2007, duurde het immers nog ruim een maand voordat bezwaar werd ingesteld. Van feiten of omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen, is het College niet gebleken.
Tenslotte acht het College termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen een waarde van € 322,=, waarbij het gewicht van de zaak op gemiddeld is bepaald). Behalve deze kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen ook de reiskosten en verletkosten voor vergoeding in aanmerking. De bedragen van deze kosten worden conform het verzoek om vergoeding van de kosten vastgesteld op € 72,=, respectievelijk € 120,=.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 maart 2009 voor zover de brief van appellante van 14 juli 2008 niet tevens is aangemerkt als
bezwaar tegen het besluit van 12 november 2007;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 12 november 2007 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten voor de behandeling van het beroep van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 514,= (zegge: vijfhonderdenveertien euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellante voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ad € 297,= vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, mr R.F.B. van Zutphen en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010.
w.g. M. Munsterman w.g. M.J. van Veen