2.2 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 april 2008 heeft verweerder een formulier Wijziging relatiegegevens gedateerd 7 april 2008 ontvangen van D v.o.f. (hierna: de vennootschap). In dit formulier staat vermeld dat E te C zijn bedrijf per 15 april 2008 geheel heeft overgedragen aan de vennootschap. Daarbij is gepreciseerd dat de runderen van het overgenomen bedrijf, waarvan het UBN (uniek bedrijfsnummer) moet komen te vervallen, moeten worden bijgeschreven op het UBN van het bedrijf van de vennootschap. Verweerder heeft de ontvangst van dit formulier bij brief van 21 april 2008 bevestigd.
Op 24 november 2008 heeft verweerder opnieuw een door de vennootschap ingevuld formulier Wijziging relatiegegevens ontvangen, waarin staat aangegeven dat de vennootschap haar bedrijf per 1 november 2008 heeft overgedragen aan appellante. Deze wijziging is per 13 januari 2009 verwerkt. Hiervan heeft verweerder appellante bij brief van 20 april 2009 op de hoogte gesteld.
Bij brief van 24 november 2009 heeft appellante verweerder verzocht de melding van 7 april 2008 inzake de bedrijfsoverdracht door E aan de vennootschap te verwerken. Bij brief van 20 juli 2010 heeft appellante verweerder erop gewezen dat nog steeds niet is beslist op haar aanvraag van 7 april 2008 en verweerder gemaand binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.
2.3 Het College begrijpt dat met de melding Wijziging relatiegegevens van 7 april 2008 is beoogd te bereiken dat de referentiegegevens van het bedrijf van E - dat wil zeggen het gemiddelde aantal door E in de referentieperiode gehouden premieabele dieren - in verband met de integratie per 2010 van de runderpremies in de bedrijfstoeslag opgeteld worden bij de referentiegegevens van het bedrijf van appellante, zodat voor haar bij de verhoging dan wel toedeling van toeslagrechten een groter bedrag in aanmerking wordt genomen. Verweerder dient op grond van artikel 25, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009, uiterlijk op 1 april van het kalenderjaar volgend op de integratie van de gekoppelde steun - in Nederland is dat 2010 - over die verhoging dan wel toedeling een (al dan niet ambtshalve) besluit te nemen. Verweerder heeft hier dus tot en met 1 april 2011 de tijd voor.
Appellante heeft aangegeven dat het juist is dat verweerder nog een besluit moet nemen over de opbouw van referentiegegevens en de opname daarvan in de toeslagrechten, en dat dit besluit nu nog niet aan de orde is. Daarnaast heeft appellante het standpunt ingenomen dat het niet verwerken door verweerder van de melding van 7 april 2008 eveneens een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb oplevert.
Het College onderschrijft dit standpunt niet. Hetgeen appellante heeft aangevoerd vormt geen grond voor de opvatting dat de al dan niet verwerking van de melding als zodanig reeds een besluit oplevert. Zoals verweerder heeft aangegeven, is de verwerking van een dergelijke melding een administratieve handeling die er slechts toe kan leiden dat de gegevens worden gewijzigd die voor een bepaalde landbouwer in verweerders systeem geregistreerd staan. Naar het oordeel van het College vloeien hieruit geen rechtsgevolgen voort. Weliswaar kan de omstandigheid dat gegevens onjuist in het systeem staan geregistreerd tot gevolg hebben dat verweerder bij het nemen van een besluit van onjuiste veronderstellingen uitgaat, maar dat laat onverlet dat tegen dergelijke veronderstellingen pas in het kader van bezwaar of beroep tegen dat besluit kan worden opgekomen. Hetgeen door verweerder in zijn brief van 18 oktober 2010 is opgemerkt maakt dit niet anders.
Nu een positieve reactie van verweerder op appellantes melding niet als een besluit aan te merken was geweest, kan het door verweerder niet (tijdig) reageren op deze melding evenmin overeenkomstig artikel 6:2, onder b, Awb met een besluit worden gelijkgesteld. Appellantes primaire en subsidiaire verzoeken stuiten hier reeds op af.
2.4 Appellantes verzoek om verweerder te veroordelen tot het betalen van een kostenvergoeding gebaseerd op de Wet dwangsom, komt reeds niet voor toewijzing in aanmerking omdat ingevolge artikel III, eerste lid, van de Wet dwangsom paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing is op aanvragen die vóór 1 oktober 2009 zijn ingediend.
2.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het College zich onbevoegd dient te verklaren. Het College ziet geen grondslag voor een veroordeling van verweerder in de kosten van de ingebrekestelling. Voor een proceskostenveroordeling acht het College geen termen aanwezig.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtsrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang met artikel 8:54 Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.