2. De beoordeling van het geschil
2.1 In het geschil dat leidde tot de uitspraak van 23 april 2007 ging het om de vraag of verweerder terecht heeft besloten tot terugvordering van eerder verleende steun in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Meer in het bijzonder was de vraag aan de orde of appellant aan de hand van de door hem overgelegde luchtfoto voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de in geding zijnde percelen gedurende de kalenderjaren 1987 tot en met 1991 sprake was van een akkerbouwgewas. Voor grond die in die periode permanent in gebruik was als blijvend grasland en die aldus niet kon worden aangemerkt als akkerland, werd in het kader van de Regeling EG steunverlening akkerbouwgewassen namelijk geen subsidie verleend.
2.2 Verweerder heeft het thans bestreden besluit doen steunen op de overweging dat, kort gezegd, volgens GeoRas op de luchtfoto niet valt waar te nemen dat op de percelen 13 en 14 een akkerbouwgewas werd geteeld. Ter vergelijking heeft drs. M. Honig van GeoRas andere luchtfoto's en satellietbeelden van percelen met bieten getoond. Voor het beoordelen van luchtfoto's is eigenlijk een stereopaar nodig, waarmee een driedimensionaal beeld wordt verkregen. Nu appellant er niet in is geslaagd om aan de hand van een deskundig oordeel de bevindingen van GeoRas in twijfel te trekken moet ervan uit worden gegaan dat de percelen niet aan de definitie van akkerland voldeden en dat terecht tot terugvordering van de akkerbouwsteun is overgegaan.
2.3 Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij voldoende tegenbewijs heeft geleverd. De eerder in het geding gebrachte luchtfoto, gedateerd 25 mei 1989, is voorgelegd aan ir. G. van der Schelde, werkzaam als sectorspecialist akkerbouw bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie. Volgens diens verklaring kan uit de luchtfoto worden afgeleid dat het desbetreffende perceel in vier delen in teeltwisseling is beteeld; met name bij een deel van ongeveer 1.25 ha is volgens de verklaring goed te zien dat het gaat om een akkerbouwgewas. Ter zitting heeft appellant gewezen op het strepenpatroon dat in dit perceelsdeel tot in de hoeken doorloopt, hetgeen afwijkt van het strepenpatroon in de andere perceelsdelen.
2.4 In de uitspraak van 23 april 2007 heeft het College, kort weergegeven, geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellants betoog dat uit de luchtfoto zou blijken dat op het betwiste perceel in dat jaar bieten zouden zijn geteeld hem niet overtuigt. Tevens heeft het College geoordeeld dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit van 11 mei 2006 onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Het College heeft in dat verband onder meer overwogen dat verweerder de afwijzing van het tegenbewijs heeft gebaseerd op een telefonische mededeling van een medewerker van de Topografische Dienst, terwijl enige aanwijzing ontbreekt omtrent de kwalificaties op grond waarvan deze medewerker als deskundige wordt opgevoerd, terwijl de mededeling bovendien geen verklaring van de medewerker zelf is, maar een door een medewerker van verweerder opgetekende weergave is van hetgeen hij telefonisch zou hebben verklaard. Daarenboven is, aldus het College in de uitspraak, niet duidelijk geworden of de deskundige de door appellant overgelegde luchtfoto heeft bezien en of hem appellants interpretatie van hetgeen daarop te zien valt concreet is voorgehouden, of dat het hier om in algemene zin geldende informatie over door de Topografische Dienst verstrekte luchtfoto's gaat.
Vastgesteld moet worden dat verweerder na de vernietiging van het besluit van 11 mei 2006, in het kader van de voorbereiding van een nieuw besluit op het bezwaarschrift van appellant, geen aandacht heeft besteed aan de door het College gemaakte kanttekeningen bij de afwijzing van de luchtfoto als tegenbewijs. Immers, verweerder heeft nagelaten om de luchtfoto te laten beoordelen door een deskundige die niet bij de voorbereiding van het besluit van 11 mei 2006 betrokken is geweest en daarbij specifiek aandacht te vragen voor hetgeen volgens appellant op de foto is te zien. In plaats daarvan heeft verweerder uitsluitend opnieuw inlichtingen gevraagd aan drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas. Nu het besluit tot terugvordering van akkerbouwsteun in belangrijke mate steunt op onderzoek van GeoRas kan in dit specifieke geval, gelet op het door appellant geleverde tegenbewijs, aan het oordeel van GeoRas niet de betekenis worden toegekend die verweerder daaraan hecht.
Nu verweerder opnieuw niet in staat is gebleken om de luchtfoto van appellant zorgvuldig te onderzoeken en de verwerping ervan als tegenbewijs deugdelijk te motiveren, ziet het College voldoende aanleiding voor het oordeel dat met het door appellant geleverde tegenbewijs voldoende is aangetoond dat het perceelsdeel van 1.25 ha in 1989 wel in gebruik is geweest als akkerbouwland.
2.5 Het College ziet geen aanleiding om ook ten aanzien van de overige delen van het desbetreffende perceel er vanuit te gaan dat deze in de periode van 1987 tot en met 1991 in gebruik zijn geweest als akkerbouwland en overweegt daartoe het volgende.
Zoals het College reeds meerdere malen heeft uitgesproken, is het aan de aanvrager om aan de hand van tegenbewijs op perceelsniveau aan te tonen dat de door verweerder gehanteerde satellietbeelden onjuist zijn geïnterpreteerd. Vastgesteld moet worden dat het door appellant geleverde tegenbewijs ten aanzien van de overige perceelsdelen is beperkt tot een verklaring van M. Voogt, remote sensing specialist bij WaterWatch B.V., gedateerd 26 september 2007. In deze verklaring is vermeld dat op de door verweerder gehanteerde satellietbeelden van 23 mei 1989 en 1 december 1989 is te zien dat het desbetreffende perceel niet kaal is. Op het perceel kan volgens de deskundige op beide data gras hebben gestaan, maar het kan ook iets anders zijn geweest. Volgens de deskundige is het zeker mogelijk dat in de periode tussen de satellietbeelden een akkerbouwgewas is geteeld; om met zekerheid vast te stellen of er in 1989 al dan niet akkerbouw heeft plaatsgevonden op dit perceel zou een satellietopname in de periode 15 juni tot 1 september vereist zijn.
Het College stelt vast dat op grond van de bevindingen en conclusies van de deskundige van WaterWatch B.V. niet de conclusie kan worden getrokken dat de satellietbeelden van de betrokken percelen door GeoRas en in navolging van GeoRas door verweerder, verkeerd zijn geïnterpreteerd. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige van WaterWatch B.V. aan de door hem bestudeerde satellietbeelden slechts voorzichtige conclusies verbindt die een andersluidende interpretatie van de beelden - zoals gegeven door de deskundige van GeoRas - niet uitsluiten. Het College ziet dan ook in de verklaring van de deskundige van WaterWatch B.V. geen aanleiding om ten aanzien van de resterende oppervlakten niet uit te gaan van de interpretatie van de satellietbeelden door de deskundige van GeoRas.
2.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Teneinde opnieuw vast te stellen wat de oppervlakte is die voldoet aan de definitie akkerland, dient verweerder opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
Het College ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van appellant. De proceskosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 322,-- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift bij een zaak van gemiddeld gewicht).