De Verordeningen PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2007 en 2009 bevatten gelijkluidende bepalingen.
2.2 Verweerder heeft de bezwaren van appellanten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zijn gericht tegen veilingnota’s en deze nota’s niet als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kunnen worden aangemerkt.
Indien appellanten bezwaar hebben tegen de ingehouden heffingen over een kalenderjaar, kan bezwaar worden gemaakt tegen de door verweerder opgestelde eindnota die in het jaar volgend op het desbetreffende kalenderjaar wordt verzonden, zoals verweerder meermalen aan appellanten heeft kenbaar gemaakt.
Voor zover een bezwaarschrift is ingediend door een koper van bloemkwekerijproducten op de veiling is een koper niet heffingsplichtig op grond van de PT-Verordening. Er zijn dan ook geen besluiten van verweerder gericht aan kopers.
Voor zover de bezwaren geacht moeten worden mede te zijn gericht tegen de heffing die wordt opgelegd door het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel (hierna: HBAG), zijn de bezwaarschriften doorgestuurd naar het HBAG.
2.3 Het standpunt van appellanten, zoals verwoord in de beroepschriften, houdt in – samengevat weergegeven – dat de maandelijkse veilingnota’s door verweerder ten onrechte niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn aangemerkt. Ten aanzien van appellante D B.V. (09/1208, 09/1388 en 09/1424) is de PT-Verordening in het geheel niet van toepassing, nu zij als commissionair en niet als importeur of eigenaar van rozen handelt.
Ter zitting hebben appellanten – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder de veilingnota’s wel als een besluit in de zin van de Awb aanmerkt voor zover deze betrekking hebben op de HBAG-heffing. Het doorsturen van de bezwaarschriften naar het HBAG impliceert volgens appellanten dat verweerder de verantwoordelijkheid voor het opleggen en afhandelen van de HBAG-heffing bij het HBAG wil leggen. Naar de mening van appellanten heeft het College deze benadering in een uitspraak van 11 januari 2010 (AWB 06/851, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BK9744) afgewezen en kan het College thans niet anders beslissen. Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat de kwekers/importeurs van bloemkwekerijproducten niet HBAG-heffingsplichtig zijn en verweerder hen desalniettemin een HBAG-heffing heeft opgelegd. Deze heffing is verdisconteerd in de PT-heffing. Nu verweerder daartoe, naar het oordeel van het College in genoemde uitspraak van 11 januari 2010, niet bevoegd was, moeten de veilingnota’s op dat punt worden vernietigd. Het onbevoegd opleggen van een HBAG-heffing, achten appellanten een onrechtmatige daad. De HBAG-heffing is door de kwekers/importeurs onverschuldigd betaald aan verweerder en dient voor dat deel door verweerder te worden gerestitueerd. Ten aanzien van de kopers van bloemkwekerijproducten op de veiling is evenzeer door de veiling ten onrechte een bedrag aan HBAG-heffing ingehouden. Het doorberekenen van de HBAG-heffing aan de kopers achten appellanten onrechtmatig. Hetgeen onverschuldigd is betaald, dient verweerder terug te betalen aan de kopers.
2.4 Het College stelt vast dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of verweerder de bezwaren van appellanten tegen de door de K verstuurde veilingoverzichten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat de bedoelde veilingnota’s geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn.
Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraken van 25 maart 2010 (AWB 08/264, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BM0108) en 14 juni 2010 (AWB 09/1211 t/m 09/1250, www.rechtspraak.nl, LJN: BN4850) kan de inhouding door de veiling van een bedrag op iedere door haar tussenkomst tot stand gebracht transactie, niet beschouwd worden als de uitoefening van enige door het publiekrecht aan haar verleende bevoegdheid. De week- of maandafrekeningen, ook wel veilingnota’s of veilingoverzichten genoemd, die van die inhouding de registratie vormen, houden derhalve evenmin een publiekrechtelijke rechtshandeling in. Het betreft slechts stukken, opgemaakt om als bewijs te dienen van het plaatsgehad hebben van de daarin genoemde inhoudingen, waaraan bij de oplegging van de heffing bepaalde rechtsgevolgen verbonden moeten worden.
Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat de veilingnota’s geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhouden, zodat daartegen geen bezwaar ingevolge de Awb gemaakt kan worden.
Nu de veilingoverzichten niet als appellabele besluiten kunnen worden aangemerkt, komt het College niet toe aan de materiële beoordeling van de vraag of appellante D B.V. als commissionair wel of niet heffingsplichtig is in de zin van de PT-Verordening.
Hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot de afdracht aan het HBAG van een deel van de door verweerder in rekening gebrachte heffing staat, gelet op het vorenstaande, evenmin ter beoordeling. Het beroep op de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 11 januari 2010 kan reeds niet slagen, omdat in genoemde uitspraak, anders dan thans, appellabele heffingsnota’s in geschil waren.
Tot slot valt niet in te zien dat verweerder onjuist heeft gehandeld door de bezwaarschriften, voorzover deze - naar appellanten stellen - geacht moeten worden mede te zijn gericht tegen heffingen opgelegd door het HBAG, naar dit bedrijfslichaam door te zenden.
2.6 Gezien het vorenstaande komt het College tot de conclusie dat verweerder de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.