ECLI:NL:CBB:2010:BO1079

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1182 ea
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen veilingnota's bloemkwekerijheffing

In deze zaak hebben appellanten, bestaande uit meerdere B.V.'s, bezwaar gemaakt tegen de veilingoverzichten van ingehouden vakheffing bloemkwekerijproducten die door de K zijn verzonden in de jaren 2007, 2008 en 2009. De verweerder, het Productschap Tuinbouw, heeft deze bezwaren bij afzonderlijke besluiten van 31 juli, 4 en 5 augustus, en 1, 4 en 14 september, 2 en 14 oktober 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen hebben appellanten tijdig beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tijdens de zitting op 21 juni 2010 zijn de gemachtigden van beide partijen verschenen.

De beoordeling van het geschil richt zich op de vraag of de veilingnota's als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Het College oordeelt dat de veilingnota's geen besluiten zijn, omdat deze nota's slechts dienen als bewijs van de inhoudingen en geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhouden. De appellanten hebben aangevoerd dat de maandelijkse veilingnota's ten onrechte niet als besluiten zijn aangemerkt, en dat verweerder onterecht de verantwoordelijkheid voor de HBAG-heffing bij het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel heeft gelegd.

Het College concludeert dat de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat de veilingnota's niet als appellabele besluiten kunnen worden aangemerkt. De beroepen worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 17 september 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1182, 09/1183, 09/1197, 09/1208, 09/1209, 09/1305, 09/1306, 17 september 2010
09/1316, 09/1383, 09/1388, 09/1389, 09/1392, 09/1423 en 09/1424
4240 Heffing
Bloemkwekerijheffing
Uitspraak in de zaak van:
1. A B.V. e.a.,
2. B B.V.,
3. C B.V.,
4. D B.V.,
5. E B.V.,
6. F B.V. e.a.,
7. G B.V. e.a.,
8. H B.V. e.a.,
9. I B.V. e.a.,
10. J B.V. e.a.,
appellanten,
gemachtigde: mr. A.J. Braakman, advocaat te Leiden
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. Th. Keijzer, werkzaam bij verweerder
1. Het procesverloop
Appellanten hebben maandelijks bezwaar gemaakt tegen veilingoverzichten van ingehouden vakheffing bloemkwekerijproducten verzonden door de K in 2007, 2008 en 2009.
Verweerder heeft de bezwaren bij afzonderlijke besluiten van 31 juli, 4 en 5 augustus, 1, 4 en 14 september, 2 en 14 oktober 2009 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze besluiten is tijdig beroep ingesteld bij het College.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 juni 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Uitsluitend tegen besluiten staan de in de Awb voorziene rechtsmiddelen open.
De Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2008 (hierna: de PT-Verordening) van het Productschap Tuinbouw bepaalt, voor zover hier van belang:
“Artikel 2
1. De kweker, onderscheidenlijk de importeur, is over de door hem verhandelde, voor zover door hem gekweekte, bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal, onderscheidenlijk door hem geïmporteerde bloemkwekerijproducten of geïmporteerd teeltmateriaal, een heffing verschuldigd.
2. De heffing als bedoeld in het eerste lid, is aan het productschap verschuldigd over het jaar 2008 ten behoeve van activiteiten als: milieu, onderzoek, kwaliteitscontrole, promotie en marketing, alsmede ten behoeve van de algemene kosten van het productschap.
3. De heffing als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt opgelegd bij wege van aanslag, met inachtneming van het in de volgende artikelen bepaalde.
Artikel 3
1. Ter uitvoering van artikel 2 doet de kweker of importeur bij het productschap aangifte van de door hem verhandelde, voor zover door hem gekweekte, onderscheidenlijk door hem geïmporteerde bloemkwekerijproducten of geïmporteerd teeltmateriaal.
2. De opgave als bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan op een door het productschap te verstrekken aangifteformulier, met inachtneming van de daarop gestelde vragen en gegeven aanwijzingen.
Artikel 5
1. De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door toezending of uitreiking aan de heffingsplichtige van een heffingsnota.
2. In afwijking van het eerste lid kan de heffingsplichtige een voorlopige heffing worden opgelegd tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.
Artikel 7
Een kweker, onderscheidenlijk een importeur van bloemkwekerijproducten wordt geacht, indien hij door hem gekweekte,
onderscheidenlijk geïmporteerde bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal door tussenkomst van een veiling verhandelt, aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 2 ten aanzien van de op vorenbedoelde wijze verhandelde producten te hebben voldaan, indien hij de desbetreffende veiling heeft gemachtigd namens hem aan het productschap de door hem verschuldigde heffing te voldoen en deze heffing door het productschap is ontvangen.
Artikel 8
1. De verkoper van bloemkwekerijproducten heeft het recht aan de afnemers van door hem gekweekte bloemkwekerijproducten onderscheidenlijk van door hem rechtstreeks doorverhandelde bloemkwekerijproducten, het hieronder genoemde heffingspercentage van het verkoopbedrag van de door hem aan die afnemers verhandelde bloemkwekerijproducten in rekening te brengen van: 0,40%.
2. Indien een verkoper van bloemkwekerijproducten, van het hem in het vorige lid toegekende recht gebruik maakt, zijn de desbetreffende afnemers verplicht het aan hen krachtens het bepaalde in het vorige lid in rekening gebrachte, aan die verkoper te voldoen.
3. Deze bepaling is niet van toepassing op de verkoop van bloemzaden en teeltmateriaal.”
De Verordeningen PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2007 en 2009 bevatten gelijkluidende bepalingen.
2.2 Verweerder heeft de bezwaren van appellanten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zijn gericht tegen veilingnota’s en deze nota’s niet als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kunnen worden aangemerkt.
Indien appellanten bezwaar hebben tegen de ingehouden heffingen over een kalenderjaar, kan bezwaar worden gemaakt tegen de door verweerder opgestelde eindnota die in het jaar volgend op het desbetreffende kalenderjaar wordt verzonden, zoals verweerder meermalen aan appellanten heeft kenbaar gemaakt.
Voor zover een bezwaarschrift is ingediend door een koper van bloemkwekerijproducten op de veiling is een koper niet heffingsplichtig op grond van de PT-Verordening. Er zijn dan ook geen besluiten van verweerder gericht aan kopers.
Voor zover de bezwaren geacht moeten worden mede te zijn gericht tegen de heffing die wordt opgelegd door het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel (hierna: HBAG), zijn de bezwaarschriften doorgestuurd naar het HBAG.
2.3 Het standpunt van appellanten, zoals verwoord in de beroepschriften, houdt in – samengevat weergegeven – dat de maandelijkse veilingnota’s door verweerder ten onrechte niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn aangemerkt. Ten aanzien van appellante D B.V. (09/1208, 09/1388 en 09/1424) is de PT-Verordening in het geheel niet van toepassing, nu zij als commissionair en niet als importeur of eigenaar van rozen handelt.
Ter zitting hebben appellanten – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder de veilingnota’s wel als een besluit in de zin van de Awb aanmerkt voor zover deze betrekking hebben op de HBAG-heffing. Het doorsturen van de bezwaarschriften naar het HBAG impliceert volgens appellanten dat verweerder de verantwoordelijkheid voor het opleggen en afhandelen van de HBAG-heffing bij het HBAG wil leggen. Naar de mening van appellanten heeft het College deze benadering in een uitspraak van 11 januari 2010 (AWB 06/851, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BK9744) afgewezen en kan het College thans niet anders beslissen. Appellanten hebben daartoe aangevoerd dat de kwekers/importeurs van bloemkwekerijproducten niet HBAG-heffingsplichtig zijn en verweerder hen desalniettemin een HBAG-heffing heeft opgelegd. Deze heffing is verdisconteerd in de PT-heffing. Nu verweerder daartoe, naar het oordeel van het College in genoemde uitspraak van 11 januari 2010, niet bevoegd was, moeten de veilingnota’s op dat punt worden vernietigd. Het onbevoegd opleggen van een HBAG-heffing, achten appellanten een onrechtmatige daad. De HBAG-heffing is door de kwekers/importeurs onverschuldigd betaald aan verweerder en dient voor dat deel door verweerder te worden gerestitueerd. Ten aanzien van de kopers van bloemkwekerijproducten op de veiling is evenzeer door de veiling ten onrechte een bedrag aan HBAG-heffing ingehouden. Het doorberekenen van de HBAG-heffing aan de kopers achten appellanten onrechtmatig. Hetgeen onverschuldigd is betaald, dient verweerder terug te betalen aan de kopers.
2.4 Het College stelt vast dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of verweerder de bezwaren van appellanten tegen de door de K verstuurde veilingoverzichten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat de bedoelde veilingnota’s geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn.
Zoals het College heeft geoordeeld in zijn uitspraken van 25 maart 2010 (AWB 08/264, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BM0108) en 14 juni 2010 (AWB 09/1211 t/m 09/1250, www.rechtspraak.nl, LJN: BN4850) kan de inhouding door de veiling van een bedrag op iedere door haar tussenkomst tot stand gebracht transactie, niet beschouwd worden als de uitoefening van enige door het publiekrecht aan haar verleende bevoegdheid. De week- of maandafrekeningen, ook wel veilingnota’s of veilingoverzichten genoemd, die van die inhouding de registratie vormen, houden derhalve evenmin een publiekrechtelijke rechtshandeling in. Het betreft slechts stukken, opgemaakt om als bewijs te dienen van het plaatsgehad hebben van de daarin genoemde inhoudingen, waaraan bij de oplegging van de heffing bepaalde rechtsgevolgen verbonden moeten worden.
Verweerder heeft dan ook terecht geoordeeld dat de veilingnota’s geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhouden, zodat daartegen geen bezwaar ingevolge de Awb gemaakt kan worden.
Nu de veilingoverzichten niet als appellabele besluiten kunnen worden aangemerkt, komt het College niet toe aan de materiële beoordeling van de vraag of appellante D B.V. als commissionair wel of niet heffingsplichtig is in de zin van de PT-Verordening.
Hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot de afdracht aan het HBAG van een deel van de door verweerder in rekening gebrachte heffing staat, gelet op het vorenstaande, evenmin ter beoordeling. Het beroep op de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 11 januari 2010 kan reeds niet slagen, omdat in genoemde uitspraak, anders dan thans, appellabele heffingsnota’s in geschil waren.
Tot slot valt niet in te zien dat verweerder onjuist heeft gehandeld door de bezwaarschriften, voorzover deze - naar appellanten stellen - geacht moeten worden mede te zijn gericht tegen heffingen opgelegd door het HBAG, naar dit bedrijfslichaam door te zenden.
2.6 Gezien het vorenstaande komt het College tot de conclusie dat verweerder de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen dienen ongegrond te worden verklaard.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
w.g. F. Stuurop w.g. N.W.A. Verrijt