ECLI:NL:CBB:2010:BN5007

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1320
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake GLB-inkomenssteun en verval van toeslagrechten

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd medegedeeld dat hij per 10 juni 2008 over 0 toeslagrechten beschikte. Dit besluit volgde op een bezwaar dat appellant had ingediend tegen de vermelding in een overzicht van geregistreerde toeslagrechten. Appellant had in de jaren 2006, 2007 en 2008 geen verzoek om uitbetaling van zijn toeslagrecht met bijzondere voorwaarden ingediend, wat leidde tot het vervallen van deze rechten aan de nationale reserve, conform artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

De procedure begon met de indiening van het beroep op 21 oktober 2009, na een besluit van de verweerder op 9 september 2009. Tijdens de zitting op 9 juni 2010 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarin hij aangaf niet te hebben begrepen hoe hij zijn toeslagrecht kon verzilveren. Het College heeft vastgesteld dat appellant in de jaren 2006 en 2007 geen Gecombineerde opgave heeft ingediend, wat noodzakelijk was om uitbetaling te kunnen aanvragen. Het College oordeelde dat het vervallen van de toeslagrechten terecht was, aangezien appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn rechten te benutten door overmacht of bijzondere omstandigheden.

De uitspraak van het College concludeert dat het beroep ongegrond is verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen door mr. C.J. Waterbolk, met mr. O.C. Bos als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 juli 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/1320 28 juli 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: C.A.R. Sloet, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 oktober 2009, bij het College binnengekomen op 21 oktober 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 september 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de vermelding in het op 13 mei 2009 gedateerde Overzicht geregistreerde toeslagrechten dat appellant per 10 juni 2008 beschikt over 0 toeslagrechten.
Bij brief van 24 november 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 9 juni 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 45
Niet-gebruikte toeslagrechten
1. Elk toeslagrecht dat gedurende een periode van drie jaar niet is gebruikt, wordt toegevoegd aan de nationale reserve.
2. Niet-gebruikte toeslagrechten worden evenwel niet aan de nationale reserve toegevoegd in geval van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4.”
Artikel 8 van Verordening (EG) Nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt voor zover en ten tijde hier van belang:
“Ongebruikte toeslagrechten
1. Onverminderd artikel 34, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vervallen ongebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve op de dag na de uiterste datum voor wijziging van de aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, in het kalenderjaar waarin de in artikel 42, lid 8, tweede alinea, of in artikel 45, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde periode verstrijkt.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „ongebruikt toeslagrecht” verstaan een toeslagrecht waarvoor tijdens de in de eerste alinea bedoelde periode geen betaling is verleend. Toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EG) nr. 796/2004, worden als gebruikt beschouwd.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder voor appellant 1 toeslagrecht met bijzondere voorwaarden met een waarde van € 307,87 vastgesteld.
- Verweerder heeft appellant bij brief van 13 mei 2009 een "Overzicht geregistreerde toeslagrechten" toegestuurd, waarin is vermeld dat appellant vanwege het niet benutten van zijn toeslagrechten per 10 juni 2008 over 0 toeslagrechten beschikt en dat hij binnen zes weken bezwaar kan maken tegen de in het Overzicht vermelde wijzigingen.
- Bij brief van 22 juni 2009 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het vervallen van zijn toeslagrechten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in de jaren 2006, 2007 en 2008 niet om uitbetaling van zijn toeslagrecht met bijzondere voorwaarden verzocht. Daarmee staat vast dat gedurende 3 jaar voor dit toeslagrecht geen betaling is verleend. Gelet op artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft verweerder, nu door appellant niet is gesteld dat hij dit toeslagrecht niet heeft kunnen benutten vanwege een situatie van overmacht, appellant daarom bij het besluit van 13 mei 2009 meegedeeld dat dit toeslagrecht is vervallen aan de nationale reserve.
4. Het standpunt van appellant
Appellant stelt zich, samengevat weergegeven, op het standpunt dat hem niet duidelijk was hoe het toeslagrecht met bijzondere voorwaarden in de jaren 2006 en 2007 verzilverd had kunnen worden.
Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij in de jaren 2006 en 2007 geen Gecombineerde opgave bij verweerder heeft ingediend. Appellant wilde in die jaren de Gecombineerde opgave digitaal invullen. Daarvoor was het noodzakelijk om op de website van verweerder naar “mijn dossier” te gaan. Bij “mijn dossier” heeft appellant evenwel geen informatie aangetroffen over de wijze waarop hij uitbetaling van zijn toeslagrecht met bijzondere voorwaarden kon verkrijgen. Vervolgens heeft appellant afgezien van het digitaal indienen van de Gecombineerde opgave. Wel heeft hij op 8 mei 2006 een formulier inzake toeslagrechten ondertekend en geretourneerd.
In 2008 heeft hij de Gecombineerde opgave schriftelijk ingediend. Uit dat formulier heeft appellant afgeleid dat hij daarmee uitsluitend gewone toeslagrechten kon verzilveren. Hij heeft niet begrepen dat hij daarmee ook om uitbetaling van zijn toeslagrecht met bijzondere voorwaarden kon vragen. Hij veronderstelde derhalve dat inzending van het formulier voldoende was om uitbetaling van zijn toeslagrecht met bijzondere voorwaarden te verkrijgen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College heeft in zijn uitspraak van 8 april 2010 (www.rechtspraak.nl, LJN: BM3291) geoordeeld dat het vervallen van toeslagrechten wegens niet benutting daarvan neergelegd dient te worden in de vorm van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. In dit geval heeft verweerder het Overzicht geregistreerde toeslagrechten van 13 mei 2009, waarin meegedeeld wordt dat appellant per 10 juni 2008 niet langer over zijn toeslagrecht met bijzondere voorwaarden beschikt, terecht als besluit aangemerkt, waartegen bezwaar open staat.
5.2 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat appellant in 2006 en 2007 geen Gecombineerde opgave heeft ingediend. Aangezien uitsluitend met dat formulier om uitbetaling van toeslagrechten kan worden verzocht is daarmee tevens komen vast te staan dat verweerder over deze jaren ook geen uitbetaling kan hebben gedaan.
Met de Gecombineerde opgave 2008 heeft appellant ook geen aanvraag om uitbetaling van zijn toeslagrechten gedaan. Bij vraag 7A heeft hij bij de vraag of hij in 2008 toeslagrechten wil laten uitbetalen niets ingevuld. Het formulier vermeldt in dit verband het volgende:
“Geef duidelijk aan dat u toeslagrechten wilt laten uitbetalen (…). Doet u dat niet in dit hoofdstuk dan heeft u géén aanvraag gedaan en ontvangt u géén betaling”
Evenmin heeft appellant op het Overzicht gewaspercelen achter zijn twee daar opgegeven percelen vermeld dat hij deze voor uitbetaling van zijn toeslagrecht wenst te benutten.
Daarmee staat vast dat gedurende de jaren 2006, 2007 en 2008 door verweerder geen uitbetaling is gedaan op het toeslagrecht met speciale voorwaarden waarover appellant beschikte. Verweerder was derhalve op grond van artikel 45 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gehouden het toeslagrecht van appellant toe te voegen aan de nationale reserve tenzij er sprake zou zijn van overmacht of bijzondere omstandigheden.
5.3 Dat appellant in 2006 en 2007 geen Gecombineerde opgave heeft ingediend levert geen bijzondere omstandigheid op. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager van steun om er zorg voor te dragen dat hij tijdig en op de juiste wijze een aanvraag daarvoor indient. Onbekendheid met de toepasselijke regels kan hem in dit verband niet baten. Bij onduidelijkheden hoe uitbetaling gerealiseerd dient te worden ligt het op de weg van de aanvrager zich terzake duidelijkheid te verschaffen.
Het College volgt appellant niet in zijn betoog dat hij uit het formulier Gecombineerde opgave 2008 niet heeft begrepen dat hij daarmee ook om uitbetaling van toeslagrechten met bijzondere voorwaarden kon vragen. Onder vraag 7a van dit formulier staat immers het volgende vermeld:
“Ik wil mijn toeslagrechten met speciale voorwaarden laten uitbetalen (dit gebeurt standaard op basis van het aantal aangehouden dieren (GVE-eis) tenzij hieronder anders is aangegeven)”.
Vervolgens kan men op het formulier aangeven of men de rechten met speciale voorwaarden om wil laten zetten naar gewone rechten (dit heeft appellant niet gedaan) of dat men de toeslagrechten met speciale voorwaarden slechts gedeeltelijk wil laten omzetten naar gewone rechten (ook dit heeft appellant niet aangegeven).
Ook appellants betoog dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij zijn toeslagrecht niet voor uitbetaling had opgegeven kan niet slagen. Het is geen taak van verweerder zich te verdiepen in de motieven die een landbouwer kan hebben om zijn toeslagrechten niet voor uitbetaling te benutten.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010.
w.g. C.J. Waterbolk De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen