ECLI:NL:CBB:2010:BN4727

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/965
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging subsidie voor duurzame energieproductie en klimaattransitie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 augustus 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, te B, en de Minister van Economische Zaken. Het geschil betreft een verzoek van appellant tot wijziging van een eerder verleende subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE). Appellant had op 10 oktober 2008 subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonnepanelen, maar verzocht later om aanpassing van het piekvermogen van de zonnepanelen van 3.000 naar 3.280 piekvermogen, omdat de oorspronkelijk aangevraagde zonnepanelen niet meer leverbaar waren. De Minister heeft het verzoek om wijziging afgewezen, wat appellant heeft doen besluiten om beroep in te stellen.

De procedure begon met een besluit van de Minister op 17 april 2009, waarin het verzoek van appellant tot wijziging van de subsidie werd afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In zijn beroep stelde appellant dat de Minister zijn verzoek om wijziging uit coulance had moeten honoreren, omdat de beslissing op zijn subsidieaanvraag te lang had geduurd. Hij voerde aan dat hij erop mocht vertrouwen dat hij binnen de termijn van dertien weken een beslissing zou ontvangen, maar dat deze termijn niet was nageleefd.

Het College overwoog dat de Minister op goede gronden had besloten om het verzoek van appellant om wijziging van het subsidiebedrag af te wijzen. Het College stelde vast dat de aanvraagperiode voor de subsidie was verstreken en dat het subsidiebudget volledig was uitgeput op het moment dat appellant zijn wijzigingsverzoek indiende. Het College oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister niet tot een gegrond beroep leidde, omdat appellant zelf de mogelijkheid had om rechtsmiddelen aan te wenden tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 09/965 11 augustus 2010
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. J. van Essen en mr. drs. R. F. Jassies, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen: SenterNovem).
1. De procedure
Bij besluit van 17 april 2009 heeft verweerder beslist op het verzoek van appellant tot wijziging van de subsidie die verweerder hem bij een eerder besluit van 10 oktober 2008 heeft verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit).
Bij besluit van 5 juni 2009 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 juli 2009, bij het College binnengekomen op 17 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 augustus 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 12 mei 2010 heeft appellant een nader stuk ingediend.
Op 11 juni 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008 (hierna: de Regeling) in samenhang met artikel 8, eerste lid, van het Besluit verstrekt verweerder op aanvraag subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen.
In artikel 57, eerste en tweede lid, van het Besluit is bepaald dat verweerder op een aanvraag om subsidie als hiervoor bedoeld beslist binnen een termijn van dertien weken na ontvangst van de aanvraag, welke termijn éénmaal met dertien weken kan worden verlengd.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2 Bij besluit van 10 oktober 2008 heeft verweerder aan appellant subsidie verleend voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een piekvermogen van 3.000 piekwatt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om aanpassing van het piekvermogen naar 3.280 piekwatt en in samenhang daarmee de verhoging van het subsidiebedrag, ongegrond verklaard.
2.3 Appellant betoogt dat verweerder zijn verzoek om aanpassing van het piekvermogen uit coulance-overwegingen had moeten honoreren, omdat die aanpassing niet nodig was geweest als verweerder binnen de daarvoor geldende termijn van dertien weken op zijn subsidieaanvraag had beslist. Ter onderbouwing hiervan voert appellant aan dat de zonnepanelen waarvoor hij subsidie heeft aangevraagd – en ook heeft verkregen – door de technologische ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de periode tussen die aanvraag (8 april 2008) en het moment dat daarop is beslist (10 oktober 2008) inmiddels niet meer leverbaar waren en dat de zonnepanelen die hiervoor het beste alternatief vormden per zonnepaneel een groter piekvermogen hebben. Appellant meent dat hij erop mocht vertrouwen dat hij binnen de geldende termijn van dertien weken een beslissing op zijn aanvraag zou ontvangen, omdat dit hem in de ontvangstbevestiging is medegedeeld en hij voor het verstrijken daarvan geen bericht van verweerder heeft ontvangen dat de termijn werd verlengd. Daarnaast wijst hij erop dat verweerder ook niet binnen de termijn van twee maal dertien weken heeft beslist.
Voorts heeft appellant het standpunt ingenomen dat hij door het bestreden besluit in feite wordt bestraft voor het waarheidsgetrouw invullen van zijn subsidieaanvraag, omdat anderen die dit niet hebben gedaan en aan wie daardoor een hoger subsidiebedrag is toegekend, daarvan geen nadeel ondervinden.
2.4 Het College stelt voorop dat aan appellant bij besluit van 10 oktober 2008, geheel overeenkomstig de aanvraag, subsidie is verleend voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van zonnepanelen. Die beslissing staat thans niet ter discussie. In dit geschil staat uitsluitend ter beoordeling of het na bezwaar gehandhaafde besluit van verweerder, voor zover daarbij het verzoek van appellant om wijziging van de som van de maximale subsidiabele jaarproductie (en daarmee om verhoging van het subsidiebedrag) is afgewezen, in rechte stand kan houden.
Onder verwijzing naar artikel 15, tweede lid, van het Besluit overweegt het College dat het aantal kilowattuur dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt, ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde maximum aantal kilowattuur bedraagt. Dit bedrag kan per jaar verschillen en is gebaseerd op het vermogen van de installatie en het aantal vollasturen.
Gelet op de verdeling van het beschikbare subsidiebudget, waarbij de volgorde van binnenkomst van de aanvragen bepalend is, heeft verweerder op goede gronden overwogen dat de aanvraag diende te worden beoordeeld zoals deze er lag, en dat het achteraf aanpassen van het subsidiebedrag zou leiden tot ongelijkheid ten opzichte van andere aanvragers. Hier komt nog bij dat de aanvraagperiode liep van 1 april 2008 tot 1 augustus 2008, en dat het subsidiebudget volledig was uitgeput op het moment dat appellant zijn wijzigingsverzoek indiende. Reeds hierom heeft verweerder op goede gronden geen aanleiding gezien om het aan appellant toegekende subsidiebedrag te verhogen.
2.5 Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Hiertoe overweegt het College dat, nu artikel 57, tweede lid, van het Besluit aan verweerder de mogelijkheid biedt om de beslistermijn van dertien weken eenmaal met dertien weken te verlengen, appellant er rekening mee diende te houden dat eerst na zesentwintig weken op zijn aanvraag zou worden beslist. Dat verweerder in de ontvangstbevestiging van de aanvraag heeft vermeld dat appellant binnen dertien weken een beslissing zou ontvangen en hij appellant er niet persoonlijk van in kennis heeft gesteld dat deze beslistermijn werd verlengd, maakt dit niet anders. Appellant had de mogelijkheid om zelf te informeren naar de stand van zaken. Bovendien kon hij tegen het niet tijdig nemen van een besluit rechtsmiddelen aanwenden op grond van artikel 6:2 Awb. Vaststaat dat appellant van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.
2.6 Evenmin ziet het College in het betoog van appellant dat hij door zijn aanvraag naar waarheid in te vullen wordt benadeeld ten opzichte van degenen die dat niet hebben gedaan aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Hierbij neemt het College in aanmerking dat de indiener van een aanvraag door ondertekening daarvan verklaart dat hij die aanvraag naar waarheid heeft ingevuld en dat het niet juist invullen van een aanvraag kan leiden tot intrekking of wijziging van een verleende dan wel vastgestelde subsidie. Afgezien hiervan heeft appellant zijn veronderstelling dat anderen te veel subsidie hebben ontvangen door hun aanvraag niet naar waarheid in te vullen, niet nader onderbouwd.
2.7 Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. O.C. Bos