ECLI:NL:CBB:2010:BN4360

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/864
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit vaststelling bedrijfstoeslag 2007 op € 0,00

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin de bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op € 0,00 is vastgesteld. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 12 juni 2008, waarbij de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 was vastgesteld. Appellante had eerder een voorschot van € 4697,80 ontvangen, dat door de minister werd teruggevorderd.

De procedure begon met een beroep dat op 30 oktober 2008 bij het College werd ingediend, na een besluit van de minister op 16 september 2008. Tijdens de zitting op 14 april 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellante voerde aan dat de minister ten onrechte de bedrijfstoeslag voor 2006 op € 0,00 had vastgesteld, wat de basis vormde voor de huidige beslissing. De minister had gesteld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de Europese verordening, die vereiste dat zij minstens 50% van haar landbouwactiviteit moest handhaven.

Het College heeft vastgesteld dat appellante op de peildatum van 15 mei 2007 niet over toeslagrechten beschikte, wat leidde tot de conclusie dat de minister de bedrijfstoeslag voor 2007 terecht op € 0,00 had vastgesteld. Het College heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 juli 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/864 8 juli 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
gemachtigde: C te B,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. Van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 24 oktober 2008, bij het College binnengekomen op 30 oktober 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 september 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 12 juni 2008, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft vastgesteld.
Bij brief van 2 december 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het College heeft verweerder bij brief van 28 april 2009 om aanvullende gegevens verzocht. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 7 mei 2009.
Op 14 april 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2007 vastgesteld op € 0,00. Aangezien appellante reeds een voorschot van € 4697,80 was uitbetaald heeft verweerder dit voorschotbedrag teruggevorderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder heeft appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2006 bij besluit van 14 november 2007 vastgesteld op € 0,00. Verweerder heeft de aanvraag bedrijfstoeslag 2006 afgewezen omdat appellante niet zou hebben voldaan aan de in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde eis dat zij, als houdster van toeslagrechten met bijzondere voorwaarden, minstens 50 % diende te handhaven van de tijdens de referentieperiode 2000 tot en met 2002 uitgeoefende landbouwactiviteit in 2006; dit uitgedrukt in grootvee-eenheden (GVE’s).
Het tegen het besluit van 14 november 2007 gericht bezwaar heeft verweerder bij besluit van 22 januari 2008 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld bij het College. Dit beroep is bij het College in behandeling genomen onder zaaknummer AWB 08/179.
Ten tijde van het hier bestreden besluit van 16 september 2008 was op dit beroep nog niet beslist.
Appellante heeft voor de gronden van haar beroep verwezen naar hetgeen zij in zaak 08/179 heeft aangevoerd.
2.3 Verweerder is bij het vaststellen van de bedrijfstoeslag 2007 van appellante uitgegaan van het aantal toeslagrechten waarover deze op 15 mei 2007 beschikte. Blijkens het overzicht geregistreerde toeslagrechten dat appellante op 10 juni 2008 heeft ontvangen beschikte appellante op 15 mei 2007 over 0 toeslagrechten.
Op grond van artikel 36 van Verordening (EG) nr.1782/2003 wordt de bedrijfstoeslag voor een landbouwer vastgesteld op basis van de toeslagrechten die voor hem zijn vastgesteld voorzover deze gepaard gaan met een gelijk aantal subsidiabele hectaren.
Dit betekent dat appellante, nu voor haar per peildatum 15 mei 2007 geen toeslagrechten waren vastgesteld, niet in aanmerking is gebracht voor bedrijfstoeslag.
2.4 Het College overweegt als volgt.
Bij uitspraak van heden in zaak AWB 08/179 heeft het College het beroep van appellante tegen de vaststelling van haar bedrijfstoeslag 2006 op € 0,00 ongegrond verklaard.
Derhalve staat vast dat de toeslagrechten met bijzondere voorwaarden uit de nationale reserve waarover appellante als starter beschikte, op grond van artikel 42, achtste lid, van eerdergenoemde verordening vanwege niet benutting in 2006 zijn vervallen.
Het College kan dan ook slechts vaststellen dat appellante per peildatum 15 mei 2007 niet over toeslagrechten beschikte, zodat verweerder voor haar voor het jaar 2007 de bedrijfstoeslag terecht op € 0,00 heeft vastgesteld.
2.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2010.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas