6. De beoordeling van de geschillen
6.1 OPTA heeft haar besluiten opgebouwd aan de hand van een stappenplan, bestaande uit 9 stappen. De eerste stap is, overeenkomstig het overwogene onder (4) in de preambule van de Aanbeveling relevante markten 2007, de bepaling van de relevante retailmarkten. In deze stap zijn zowel de productdimensie als de geografische dimensie van de af te bakenen markten geanalyseerd.
Partijen hebben hun grieven en verweer opgebouwd in de volgorde van het stappenplan. Het College zal eerst de grieven bespreken die zijn aangevoerd tegen de bepaling van de retailmarkten. Het College zal daarbij tot het oordeel komen dat deze bepaling niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 6a.1, tweede lid, Tw. Omdat daarmee de grondslag aan de marktanalyses ontvalt zullen de desbetreffende besluiten ook niet gedeeltelijk in stand kunnen blijven. De overige grieven van appellanten kunnen daarom onbesproken blijven.
Indien hierna wordt verwezen naar de bestreden besluiten wordt, tenzij anders vermeld, de nummering gevolgd van het besluit inzake UPC.
6.2 OPTA heeft de relevante productmarkt voor zover het de retailmarkt betreft in randnummer 357 van de marktanalyse als volgt bepaald: de markt voor de levering van rtv signalen en toegang tot een omroeptransmissieplatform via kabelnetwerken, satellietnetwerken, DVB-T, DSL en glasvezel. Hiertegen hebben Tele2 en Online grieven aangevoerd. Deze grieven dragen in die zin een voorwaardelijk karakter dat zij alleen zijn ingebracht voor zover het College zou overwegen de grieven van UPC en Ziggo met betrekking tot de dominantieanalyse van de wholesalemarkt gegrond te verklaren. Het College zal evenwel, als gezegd, aan bespreking van deze grieven van UPC en Ziggo, die betrekking hebben op stap 4 van de marktanalyses, niet toekomen. Aangezien dit voor de positie van Tele2 en Online een soortgelijk effect heeft als een gegrondverklaring van bedoelde grieven zal het College de voorwaardelijk ingebrachte grieven beoordelen.
6.3 Tele2 en Online hebben zich op het standpunt gesteld dat de relevante productmarkt te breed is afgebakend. Volgens hen is sprake van technische verschillen tussen de alternatieve omroeptransmissieplatforms en de kabel die leiden tot overstapdrempels en, als gevolg daarvan, tot een verminderde substitueerbaarheid. Het College volgt hen hierin niet.
OPTA heeft in haar analyse op zichzelf met juistheid geconstateerd dat de alternatieve omroeptransmissieplatforms thans, om technische redenen, niet in alle gevallen een perfect substituut vormen voor de kabelnetwerken, zodat er ook indicatoren zijn voor een nauwere bepaling van de relevante productmarkt op retailniveau. Het College is niettemin van oordeel dat OPTA, onder verwijzing naar de voortgaande transitie van analoge naar digitale televisie, terecht heeft geconcludeerd dat, in het kader van een prospectieve analyse, als voorgeschreven in de Richtsnoeren, van een toenemende substitueerbaarheid van de kabel door de verschillende alternatieve platforms mag worden uitgegaan en dat daaraan doorslaggevende betekenis toekomt. Dat sprake is van een toenemende onderlinge substitueerbaarheid als bedoeld blijkt genoegzaam uit de door OPTA aangehaalde consumentenonderzoeken van Heliview ("Markttrends (digitale) televisie", januari 2008, uitgevoerd in opdracht van OPTA) en Veldkamp (eerder aangehaald), waaruit kan worden afgeleid dat reeds, zij het nog in beperkte mate, een overstap plaatsvindt van analoge naar digitale ontvangst van rtv-signalen. Van het geleidelijk wegvallen van overstapdrempels blijkt voorts uit de onderzoeken die in opdracht van OPTA door Stratix Consulting B.V. ("Analoge radio en TV", juli 2008) en Verdonck, Klooster en Associates ("Marktontwikkelingen 2008-2011", 12 juni 2008) zijn uitgevoerd naar aspecten als techniek, beleid en marktverwachting.
De omstandigheid dat voor het gebruik van digitale televisie een decoder nodig is doet niet af aan het oordeel dat OPTA zich op het standpunt mocht stellen dat de alternatieve platforms binnen de reguleringsperiode een voldoende substituut (gaan) bieden voor de kabel. Onweersproken is door de kabelexploitanten gesteld dat een of meer decoders door de alternatieve aanbieders van digitale televisie tegen beperkte kosten beschikbaar worden gesteld, zodat hierin niet een overstapdrempel van betekenis kan worden gevonden.
Evenmin ziet het College in het bestaan van verschillen tussen het programma-aanbod van de kabelexploitanten en de alternatieve aanbieders een aanwijzing voor het ontbreken van substitueerbaarheid. Blijkens voormeld consumentenonderzoek van Veldkamp hechten gebruikers niet een zodanig belang aan de - beperkte - verschillen op dit punt dat om die reden sprake zou zijn van aanzienlijke overstapdrempels.
De grieven van Tele2 en Online tegen de afbakening van de relevante productmarkten op retailniveau treffen, gezien het vorenstaande, geen doel.
6.4 Door UPC, Ziggo, Delta en CAIW zijn grieven naar voren gebracht tegen de geografische afbakening van de relevante markten op retailniveau. In de bestreden besluiten heeft OPTA geconcludeerd tot een regionale afbakening van de markten, zodanig dat deze worden beperkt tot de verzorgingsgebieden van onderscheidenlijk UPC, Ziggo, Delta en CAIW. Deze kabelexploitanten stellen zich op het standpunt dat de markten aldus te nauw zijn afgebakend. Zij menen dat in plaats van een regionale een nationale marktafbakening dient te worden toegepast.
6.5 Blijkens randnummer 361 c.q. 362 (Delta) van de desbetreffende marktanalysebesluiten heeft OPTA de marktanalyses uitgevoerd teneinde vast te stellen of UPC, Ziggo en Delta nog beschikken over aanmerkelijke marktmacht op de markt voor de levering van rtv signalen en toegang tot hun onderscheiden omroeptransmissieplatforms, daarmee toepassing gevend aan artikel 6a.4 Tw. Aldus was de marktafbakening die in 2006 heeft plaatsgevonden en waarin het verzorgingsgebied van de kabelexploitanten de geografische begrenzing van de relevante markt vormde, startpunt van de in voormeld artikel voorgeschreven heroverweging. Voor CAIW geldt, dat het haar betreffende marktanalysebesluit in 2006 geresulteerd heeft in de oplegging van een tweetal verplichtingen met een looptijd van één jaar. Dat wil zeggen dat ten tijde van de aanvang van de huidige analyse geen verplichtingen op haar rustten. Naar het oordeel van het College brengt die omstandigheid met zich mee, dat artikel 6a.4 Tw ten aanzien van CAIW niet van toepassing is. In haar geval is dus sprake van een bepaling van de markt op grond van artikel 6a.1, tweede lid, Tw.
6.6 UPC, Ziggo en Delta hebben er op gewezen dat OPTA niet zonder meer het verzorgingsgebied van de kabelexploitanten tot uitgangspunt voor de geografische afbakening van de markt mocht nemen, nu de relevante productmarkt breder is afgebakend dan in de marktanalysebesluiten van 17 maart 2006 het geval was. OPTA heeft evenwel niet nagelaten te motiveren waarom zij wederom tot een regionale afbakening heeft geconcludeerd, zodat de desbetreffende grief in zoverre geen doel treft.
Het College overweegt voorts het volgende.
Traditioneel vindt, zo blijkt uit punt 59 van de Richtsnoeren, in de sector elektronische communicatie de geografische afbakening van de markt plaats aan de hand van
(1) het gebied dat door een netwerk wordt bestreken en
(2) het bestaan van wettelijke en andere regelgevingsinstrumenten.
Ten aanzien van het eerste criterium overweegt het College dat een belangrijke, maar geen doorslaggevende, betekenis kan worden toegekend aan het feit dat OPTA naast de verschillende kabelnetwerken het aanbod van de landelijk opererende alternatieve omroeptransmissieplatforms tot de relevante productmarkt heeft gerekend. Met betrekking tot het tweede criterium stelt het College vast dat binnen het Nederlandse grondgebied geen verschillen bestaan in de wettelijke en andere regelgevingsinstrumenten.
6.7 In randnummer 360 van het marktanalysebesluit is door OPTA erkend dat de infrastructuur van satellietwerken, DVB-T, DSL en glasvezel min of meer landelijk is en dat de aanbieders van deze omroeptransmissieplatforms een landelijke propositie hebben. Echter, aldus OPTA, pas wanneer de concurrentiedruk van deze alternatieve platforms zo groot is geworden dat UPC, Ziggo, Delta en CAIW indirect concurreren met andere kabelnetwerkexploitanten dient ervan uitgegaan te worden dat de relevante markten een groter geografisch gebied te omvatten dan de verzorgingsgebieden van UPC, Ziggo, Delta en CAIW.
Blijkens punt 56 van de Richtsnoeren omvat, volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de relevante geografische markt het gebied waarbinnen de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar en het aanbod van de betrokken goederen of diensten, waarbinnen de concurrentievoorwaarden op elkaar lijken of voldoende homogeen zijn en dat van de aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden doordat daar duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden heersen. Voor de afbakening van de geografische markt wordt niet vereist dat de mededingingsvoorwaarden tussen de handelaars of dienstenaanbieders volstrekt homogeen zijn. Het volstaat dat ze op elkaar lijken of voldoende homogeen zijn, zodat alleen zones waarin de concurrentievoorwaarden 'heterogeen' zijn niet als een uniforme markt kunnen worden beschouwd.
Van afwijkende concurrentievoorwaarden is sprake indien er tussen de verzorgingsgebieden verschillen zijn in productstrategie, ontwikkelingen van het marktaandeel en prijsstelling.
UPC, Ziggo, Delta en CAIW bestrijden het standpunt van OPTA dat op basis van verschillen in strategie, ontwikkeling van marktaandelen en prijsstelling geen aanleiding is om te veronderstellen dat de verschillende kabelbedrijven (indirect) met elkaar concurreren. Het College overweegt als volgt.
Met betrekking tot de vraag of de verzorgingsgebieden van elkaar verschillen in aard en kenmerken van de levering van rtv-signalen en toegang tot een omroeptransmissieplatform heeft OPTA vastgesteld dat de verschillen in strategie tussen de kabelbedrijven er op wijzen dat in hun verzorgingsgebieden in enige mate afwijkende concurrentievoorwaarden heersen. Het College stelt vast dat deze afwijkingen niet het analoge standaardpakket betreffen. Ten aanzien van dit pakket bestaan, blijkens randnummer 5.3.5 van het verweerschrift van OPTA, relatief vergelijkbare voorwaarden. Waaruit de verschillen in de voorwaarden voor wat betreft de levering van digitale rtv-signalen zouden bestaan blijkt naar het oordeel van het College evenwel onvoldoende uit de marktanalysebesluiten. Weliswaar is in randnummer 365 overwogen dat grotere kabelbedrijven zich concentreren op de ontwikkeling van nieuwe producten en op meer digitale diensten en dat zij daartoe hun netwerken gemoderniseerd en geschikt gemaakt hebben voor tweewegverkeer met als gevolg dat de kosten van de netwerken in toenemende mate zullen verschillen, maar deze vaststelling, wat daar overigens van zij, is nergens concreet gemaakt.
De vraag of de gebieden van elkaar verschillen in marktaandelen heeft OPTA eveneens bevestigend beantwoord.
OPTA heeft evenwel niet voldoende aangetoond dat er beduidende verschillen bestaan in de ontwikkeling van de marktaandelen in de onderscheiden verzorgingsgebieden. Niet in geschil is dat de marktaandelen van UPC, Ziggo, Delta en CAIW elk een dalende tendens vertonen als gevolg van overloop van hun abonnees naar de andere aanbieders.
Tenslotte heeft OPTA vastgesteld dat de prijsverschillen tussen de kabelbedrijven er op wijzen dat in de betrokken verzorgingsgebieden afwijkende concurrentievoorwaarden heersen.
Het College kan OPTA ook in deze vaststelling niet volgen. OPTA heeft in haar verweerschrift onder punt 5.3.5 erkend dat met betrekking tot het analoge programmapakket de prijzen slechts in geringe mate van elkaar verschillen.
De verschillen in prijsstelling tussen de digitale programmapakketten van de kabelaanbieders (variërend tussen € 15,45 van CAIW en € 20,70 van UPC begin
2009) vinden, naar door UPC en CAIW onweersproken is gesteld, hun grond in objectief aantoonbare verschillen in het dienstenpakket van deze aanbieders. Weliswaar is in reactie op deze stelling door OPTA in haar verweerschrift aangevoerd dat juist ook de differentiatie in aanbiedingen een indicatie vormt voor het bestaan van regionale markten, maar deze overweging heeft zij niet aan haar marktanalysebesluiten ten grondslag gelegd en ook overigens niet onderbouwd.
Uit het vorenstaande maakt het College de gevolgtrekking dat, omdat OPTA niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van duidelijk afwijkende concurrentievoorwaarden in de verzorgingsgebieden van de kabelbedrijven, de geografische markt niet is afgebakend in overeenstemming met punt 56 van de Richtsnoeren. Dit geldt zowel voor de heroverweging die heeft plaatsgevonden ten aanzien van UPC, Ziggo en Delta op grond van artikel 6a.4 Tw als voor het CAIW-besluit. Deze constatering wettigt, gelet ook op artikel 15, tweede lid, van de Kaderrichtlijn, de slotsom dat OPTA in alle vier de marktanalyses bij de afbakening van de relevante retailmarkt heeft gehandeld in strijd met de in artikel 6a.1, tweede lid, Tw aan haar opgelegde verplichting om de relevante markt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht te bepalen. De beroepen van UPC, Ziggo, Delta en CAIW zijn gegrond. De bestreden besluiten dienen reeds hierom te worden vernietigd.
6.8 Het College heeft zich gebogen over de vraag of er aanleiding is de vernietiging te beperken tot het hiervoor besproken onderdeel van de marktanalysebesluiten. De bepaling van de relevante retailmarkt is evenwel zodanig richtinggevend voor de verdere stappen in de marktanalyses en de op basis daarvan ook op wholesaleniveau opgelegde verplichtingen, dat een beoordeling van de hiertegen ingebrachte grieven bij gebreke van een juiste geografische afbakening niet mogelijk is. Aan bespreking van de grieven van de overige appellanten zal het College dan ook niet toekomen. Als gevolg van de vaststelling dat de marktanalysebesluiten niet in stand kunnen blijven dienen ook hun tegen (onderdelen van) die besluiten gerichte beroepen gegrond te worden verklaard.
6.7 Het College acht termen aanwezig voor veroordeling van OPTA in de kosten van de procedure van appellanten in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor ieder der appellanten met uitzondering van YouCa, die geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatige rechtsbijstand, vastgesteld op € 1288,--. (4 punten voor UPC, Ziggo, Delta en CAIW in verband met het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting in een zeer zware zaak en 4 punten voor KPN en Tele2/Online in verband met het indienen van beroepschriften en het bijwonen van de zitting in twee samenhangende zeer zware zaken).
Aan alle appellanten in alle zaken dient het door hen betaalde griffierecht door OPTA te worden vergoed.