2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 20 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 houdt sinds de wijziging daarvan bij besluit van verweerder van 28 maart 2007, nr. TRCJZ/2007/972, voorzover hier van belang in dat toeslagrechten in een zodanige volgorde worden uitbetaald dat het behoud van die rechten voorgaat op uitbetaling van de rechten met de hoogste waarde, tenzij de landbouwer uiterlijk op 15 mei van het betrokken jaar een andere volgorde van uitbetaling aanvraagt. Dat brengt met zich mee dat rechten, die wegens het niet gebruiken daarvan dreigen te vervallen, bij voorrang worden uitbetaald, ook als dat tot gevolg heeft dat rechten met een hogere waarde, gelet op de beschikbare hoeveelheid grond daardoor niet kunnen worden uitbetaald.
2.2 Bij besluit van 6 februari 2009 heeft verweerder appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2008, na aftrek van 5% modulatiekorting, vastgesteld op € 7.669,96 en bij het bestreden besluit heeft verweerder daaraan vastgehouden.
2.3 Appellant heeft aangevoerd dat hij blijkens het hem op 8 mei 2008 toegezonden Overzicht geregistreerde toeslagrechten per 15 mei 2007 over 16 gewone toeslagrechten met een waarde per recht van € 494,76 en over 15 gewone rechten met een waarde per stuk van € 488,65 beschikte.
Daarnaast stonden op dit overzicht 31 gekochte gewone toeslagrechten. Deze aangekochte rechten had appellant echter, voordat hij de Gecombineerde opgave 2008 invulde, afgestaan aan de nationale reserve.
Bij het invullen van de opgave dacht appellant dus over 31 gewone toeslagrechten (16 met een waarde van € 494,76 en 15 met een waarde van € 488,65) te beschikken.
Hij beschikte over voldoende subsidiabele hectaren om al deze rechten te verzilveren en dus was er geen enkele noodzaak om een andere volgorde van uitbetaling te vragen dan de standaardvolgorde.
Uit het hem op 16 juli 2008 toegezonden overzicht gewaspercelen kwam vervolgens echter naar voren dat appellant per 15 mei 2008, naast de oorspronkelijke 31 toeslagrechten, ook nog over 20,5 gewone toeslagrechten met een waarde van € 12,75 per recht beschikte. Navraag bij verweerder leerde hem dat bij de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2008 deze rechten eerst zouden worden uitbetaald, daar zij nog niet waren benut en dus dreigden te vervallen. Bij het besluit van 9 februari 2009 is de aan hem uit te betalen bedrijfstoeslag ook op die basis vastgesteld.
Appellant meent dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten op het formulier voor de Gecombineerde opgave te vermelden wat per die datum de stand van zaken was met betrekking tot de hem toegekende toeslagrechten, zoals voorgeschreven bij artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers.
Indien dat wel was gebeurd had appellant er zeker voor gekozen eerst zijn toeslagrechten met hoge waarde te laten uitbetalen. Bij gebreke van een dergelijke vermelding mocht hij zich naar zijn mening verlaten op de gegevens die hem met het op 8 mei 2008 toegezonden Overzicht geregistreerde toeslagrechten waren verstrekt en kon hij dus verwachten dat de oorspronkelijk aan hem toegekende 31 toeslagrechten zouden worden uitbetaald.
Mocht dat standpunt onjuist bevonden worden dan voert appellant subsidiair aan dat de 20.5 toeslagrechten met een waarde van € 12,75 in 2007 wel degelijk waren benut, nu daarop was uitbetaald aan de maatschap C. Er was dus in het geheel geen noodzaak om eerst op de rechten met een lage waarde uit te betalen.
Meer subsidiair meent appellant dat er sprake is van een kennelijke fout bij het invullen van de Gecombineerde opgave.
2.3 Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, overwogen dat appellant ten onrechte meent dat verweerder op grond van artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 verplicht was op de Gecombineerde opgave aan te geven over hoeveel toeslagrechten de aanvrager beschikt. Genoemd artikel 12 verwijst immers naar artikel 22, tweede lid, van Verordening (EG)
nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, en uit die artikelen in onderlinge samenhang gelezen kan worden opgemaakt dat het formulier voor de Gecombineerde opgave alleen dan een opgave van de toeslagrechten moet inhouden als op het formulier alleen de wijzigingen ten opzichte van het vorige jaar moeten worden opgegeven en dat is niet de in Nederland bestaande situatie.
Verweerder merkt daarbij op dat er in de met het formulier Gecombineerde opgave 2008 toegezonden Brochure bedrijfstoeslag op wordt gewezen dat de landbouwer het meest actuele overzicht van zijn toeslagrechten kan raadplegen op de internetsite van het ministerie. Daarnaast verzendt verweerder steeds een afschrift van iedere mutatie in de toeslagrechten van een landbouwer.
Appellant kon dus weten over hoeveel toeslagrechten hij ten tijde van het invullen van de Gecombineerde opgave 2008 beschikte. Het was zijn verantwoordelijkheid om het juiste aantal toeslagrechten in de door hem gewenste volgorde voor verzilvering op te geven.
Maatschap C beschikte blijkens het haar op 8 mei 2008 toegezonden Overzicht geregistreerde toeslagrechten per 15 mei 2007 over 20,5 toeslagrechten met een waarde van € 12,75 per recht. Verweerder heeft de maatschap bij een niet gedateerde mededeling vervolgens schriftelijk bevestigd dat van haar een melding Overdragen toeslagrechten of afstaan aan de nationale reserve is ontvangen op 25 juli 2007.
De melding betreft de overdracht in verband met gehele bedrijfsoverdracht van alle toeslagrechten van de maatschap aan appellant. Dit betekent dat appellant, die ook maat was in de maatschap, ten tijde van het invullen van de Gecombineerde oppervlakte 2008 kon weten dat hij behalve de 31 rechten die hij reeds per 15 mei 2007 op zijn naam had staan, ook nog beschikte over de 20,5 rechten die waren overgedragen door de maatschap.
Appellant had zich moeten realiseren dat hij, toen hij de Gecombineerde opgave invulde, een andere dan de standaardvolgorde van uitbetaling, zoals die voortvloeit uit artikel 20, tweede lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, diende aan te vragen.
De 20,5 rechten die waren overgedragen door de maatschap, waren in 2006 en 2007 niet benut en zouden derhalve bij niet-gebruik in 2008 vervallen. Om die reden moesten ze, nu appellant niet anders aangaf, als eerste worden uitbetaald.
Dat voor het jaar 2007 bij wijze van voorschot over de 20,5 toeslagrechten van de maatschap wel een uitbetaling had plaatsgevonden was het gevolg van een fout van verweerder, die inmiddels is rechtgezet. Het uitbetaalde bedrag is teruggevorderd. Derhalve stelt appellant ten onrechte dat deze 20,5 toeslagrechten in 2007 zijn verzilverd. Zij zijn niet benut. Appellant kon en mocht er zonder formeel besluit tot vaststelling van de bedrijfstoeslag 2007 niet op vertrouwen dat aan de maatschap definitief was uitbetaald.
2.4.1 Het College overweegt dat het in vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 14 december 2009; AWB 09/426, LJN:BK7267) met betrekking tot de vraag of verweerder ingevolge artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 verplicht is op het formulier Gecombineerde opgave aantal, aard en soort van de toeslagrechten te vermelden het volgende heeft overwogen.