2. De beoordeling van het geschil
2.1 De onderhavige heffingen betreffen heffingen telers groenten en fruit en zijn, blijkens de vermelding op de heffingsnota’s, opgelegd naar aanleiding van een boekencontrole. Uit de heffingsnota’s blijkt niet dat aan appellante reeds eerder heffingen zijn opgelegd vanwege de teelt van groenten of fruit.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat nu er geen sprake is geweest van eerdere “primitieve” aanslagen, verweerder niet bevoegd was om de onderhavige heffingen op te leggen.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de boekencontrole in 2008 heeft plaatsgevonden en dat toen voor het eerst bleek dat appellante heffingsplichtig is vanwege de teelt van groenten of fruit. Vervolgens zijn de onderhavige heffingsnota’s opgelegd.
Verweerder heeft evenwel geen stukken betreffende deze boekencontrole overgelegd. Ook uit de bestreden besluiten en het verweerschrift blijkt niet tot welke bevindingen de boekencontrole heeft geleid, noch op welke grond verweerder zich bevoegd acht om in 2008 primaire heffingsbesluiten te nemen ten aanzien van de heffingsjaren 2002 tot en met 2005.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat onder de in artikel 6 van de van toepassing zijnde heffingsverordeningen gegeven mogelijkheid om een opgelegde heffing te herzien ook het “fictief herzien” dient te worden verstaan, wanneer niet eerder een heffing aan betrokkene is opgelegd. Het College acht deze motivering ontoereikend. Artikel 6 voornoemd heeft immers betrekking op het herzien van een eerder opgelegde heffingsnota.
Voorts is niet duidelijk geworden op welke wijze verweerder pleegt te controleren of ondernemingen heffingsplichtig zijn, noch wat het beleid is met betrekking tot het alsnog opleggen van heffingsnota’s met terugwerkende kracht van enkele jaren.
2.2 In het bestreden besluit waarbij is beslist op nota nummer 725379 (2002) is voorts ten onrechte vermeld dat die nota is opgelegd op basis van een door appellante gedane aangifte. De nota is immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, opgelegd naar aanleiding van een boekencontrole.
2.3 Appellante heeft verder onder meer aangevoerd, met verwijzing naar de uitspraak van het College van 29 november 2006 AWB 05/224 t/m 234 en 05/851, www.rechtspraak.nl, LJN: AZ5800 en de daarin genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 13 januari 1971, 16453 (www.rechtspraak.nl, LJN: AX5088), dat de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2002 onverbindend is, nu bij de publicatie daarvan in het Pbo-blad van 19 oktober 2001 een wijziging in de tekst van artikel 8 is aangebracht, zodat de afgekondigde verordening een andere verordening is dan de door het bestuur vastgestelde en door de SER goedgekeurde verordening.
Het College overweegt hieromtrent het volgende. Vast staat dat de door het bestuur van verweerder op 3 juli 2001 vastgestelde Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2002 is goedgekeurd door de SER bij besluit van 20 september 2001 en door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij beschikking van 3 oktober 2001. In artikel 8 van de vastgestelde en goedgekeurde verordening is bepaald dat aan de heffingsplichtige, die niet of niet geheel binnen de in artikel 9 bedoelde termijn heeft betaald, rente en kosten in rekening kunnen worden gebracht. In artikel 9 is evenwel geen betaaltermijn voor het voldoen van de heffing opgenomen. De termijn is vermeld in artikel 7, eerste lid. Gelet hierop is het College van oordeel dat er geen misverstand over kan hebben bestaan dat in artikel 8 van de vastgestelde en goedgekeurde verordening bedoeld is te verwijzen naar de in artikel 7 opgenomen betaaltermijn. Dat deze kennelijke verschrijving bij de publicatie van de verordening in het Pbo-blad van 19 oktober 2001 is hersteld, doet dan ook niet af aan de door SER en Minister gegeven goedkeuring. De grief faalt.
2.4 Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, berusten de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering en is het beroep van appellante gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. In de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar zal verweerder in ieder geval dienen in te gaan op de kwestie van de boekencontrole, de heffingsgrondslag en het beleid ten aanzien van het opleggen van heffingen met terugwerkende kracht.
2.5 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de proceskosten van appellante. Dit zijn de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 966,--. Daarbij is uitgegaan van één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 322,-- per punt, betreffende vier samenhangende zaken (wegingsfactor 1,5) van gemiddeld gewicht. Het College zal voorts bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht dient te worden vergoed.