ECLI:NL:CBB:2010:BN0949

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/602 AWB 09/603 AWB 09/604 AWB 09/605
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van heffingen opgelegd aan telers van groenten en fruit na boekencontrole

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de heffingen die zijn opgelegd aan appellante, een teler van groenten en fruit, door het Productschap Tuinbouw. De heffingen zijn opgelegd na een boekencontrole die in 2008 heeft plaatsgevonden, waarbij voor het eerst werd vastgesteld dat appellante heffingsplichtig was. De heffingsnota's betroffen bedragen voor de jaren 2002 tot en met 2005, maar het College oordeelt dat de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is. Verweerder heeft geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor de heffingen en heeft niet aangetoond op welke grond de heffingen zijn opgelegd. Het College concludeert dat de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering berusten en verklaart het beroep van appellante gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd en verweerder wordt opgedragen om opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 966,--, en dient het door appellante betaalde griffierecht te worden vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/602 t/m 605 30 juni 2010
4287 Heffing
Heffing telers Groente en Fruit
Uitspraak in de zaken van:
A B.V., te X, appellante,
gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst, werkzaam bij M&P/Bakkerberaad te Utrecht,
tegen
Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. Th. Keizer, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief van 20 april 2009, bij het College binnengekomen op 22 april 2009, beroep ingesteld tegen vier besluiten van verweerder van 11 maart 2009.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op bezwaren van appellante tegen heffingen die haar zijn opgelegd bij nota’s met de nummers 725379, 725380, 725381 en 725382 van 19 maart 2008 ad € 3.400,83 (periode 2002), € 4.975,64 (periode 2003), € 7.545,64 (periode 2004) en € 4.000,-- (periode 2005).
Bij brief van 9 juli 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 26 april 2010 heeft appellante de onderhavige beroepen voorzien van nadere gronden.
Bij brief van 6 mei 2010 heeft verweerder nadere stukken overgelegd.
Op 20 mei 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 De onderhavige heffingen betreffen heffingen telers groenten en fruit en zijn, blijkens de vermelding op de heffingsnota’s, opgelegd naar aanleiding van een boekencontrole. Uit de heffingsnota’s blijkt niet dat aan appellante reeds eerder heffingen zijn opgelegd vanwege de teelt van groenten of fruit.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat nu er geen sprake is geweest van eerdere “primitieve” aanslagen, verweerder niet bevoegd was om de onderhavige heffingen op te leggen.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de boekencontrole in 2008 heeft plaatsgevonden en dat toen voor het eerst bleek dat appellante heffingsplichtig is vanwege de teelt van groenten of fruit. Vervolgens zijn de onderhavige heffingsnota’s opgelegd.
Verweerder heeft evenwel geen stukken betreffende deze boekencontrole overgelegd. Ook uit de bestreden besluiten en het verweerschrift blijkt niet tot welke bevindingen de boekencontrole heeft geleid, noch op welke grond verweerder zich bevoegd acht om in 2008 primaire heffingsbesluiten te nemen ten aanzien van de heffingsjaren 2002 tot en met 2005.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat onder de in artikel 6 van de van toepassing zijnde heffingsverordeningen gegeven mogelijkheid om een opgelegde heffing te herzien ook het “fictief herzien” dient te worden verstaan, wanneer niet eerder een heffing aan betrokkene is opgelegd. Het College acht deze motivering ontoereikend. Artikel 6 voornoemd heeft immers betrekking op het herzien van een eerder opgelegde heffingsnota.
Voorts is niet duidelijk geworden op welke wijze verweerder pleegt te controleren of ondernemingen heffingsplichtig zijn, noch wat het beleid is met betrekking tot het alsnog opleggen van heffingsnota’s met terugwerkende kracht van enkele jaren.
2.2 In het bestreden besluit waarbij is beslist op nota nummer 725379 (2002) is voorts ten onrechte vermeld dat die nota is opgelegd op basis van een door appellante gedane aangifte. De nota is immers, zoals hiervoor reeds is overwogen, opgelegd naar aanleiding van een boekencontrole.
2.3 Appellante heeft verder onder meer aangevoerd, met verwijzing naar de uitspraak van het College van 29 november 2006 AWB 05/224 t/m 234 en 05/851, www.rechtspraak.nl, LJN: AZ5800 en de daarin genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 13 januari 1971, 16453 (www.rechtspraak.nl, LJN: AX5088), dat de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2002 onverbindend is, nu bij de publicatie daarvan in het Pbo-blad van 19 oktober 2001 een wijziging in de tekst van artikel 8 is aangebracht, zodat de afgekondigde verordening een andere verordening is dan de door het bestuur vastgestelde en door de SER goedgekeurde verordening.
Het College overweegt hieromtrent het volgende. Vast staat dat de door het bestuur van verweerder op 3 juli 2001 vastgestelde Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2002 is goedgekeurd door de SER bij besluit van 20 september 2001 en door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij beschikking van 3 oktober 2001. In artikel 8 van de vastgestelde en goedgekeurde verordening is bepaald dat aan de heffingsplichtige, die niet of niet geheel binnen de in artikel 9 bedoelde termijn heeft betaald, rente en kosten in rekening kunnen worden gebracht. In artikel 9 is evenwel geen betaaltermijn voor het voldoen van de heffing opgenomen. De termijn is vermeld in artikel 7, eerste lid. Gelet hierop is het College van oordeel dat er geen misverstand over kan hebben bestaan dat in artikel 8 van de vastgestelde en goedgekeurde verordening bedoeld is te verwijzen naar de in artikel 7 opgenomen betaaltermijn. Dat deze kennelijke verschrijving bij de publicatie van de verordening in het Pbo-blad van 19 oktober 2001 is hersteld, doet dan ook niet af aan de door SER en Minister gegeven goedkeuring. De grief faalt.
2.4 Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, berusten de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering en is het beroep van appellante gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. In de nieuw te nemen beslissingen op bezwaar zal verweerder in ieder geval dienen in te gaan op de kwestie van de boekencontrole, de heffingsgrondslag en het beleid ten aanzien van het opleggen van heffingen met terugwerkende kracht.
2.5 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de proceskosten van appellante. Dit zijn de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 966,--. Daarbij is uitgegaan van één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 322,-- per punt, betreffende vier samenhangende zaken (wegingsfactor 1,5) van gemiddeld gewicht. Het College zal voorts bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op met nachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 297,-- (zegge: tweehonderdzevenennegentig
euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, mr. C.J. Waterbolk en mr. W.A.J. van Lierop, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010.
w.g. F. Stuurop w.g. J.M.M. Bancken