2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 6 februari 2009 heeft verweerder appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2008, na aftrek van
5 % modulatiekorting, vastgesteld op € 7.996,14. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant, die reeds eind 2007 licht overspannen was, heeft in verband met zijn voornemen de veehouderijtak van zijn bedrijf te beëindigen, in februari 2008 op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de verkoop van zijn melkquotum en enkele percelen in eigendom. Daarnaast zou verkoop van door appellant gepacht land en ontpachting plaatsvinden.
In juni 2008 werd de koopoverkomst met C te D voor de verkoop van ruim 12.17.60 ha grond in eigendom getekend. Daarnaast heeft de Hervormde Gemeente D 4.98.40 ha door appellant gepachte grond verkocht aan C.
In verband met problemen rond voor de ontsluiting van de percelen noodzakelijke kavelruil en ontpachting vond het transport van de verkochte grond pas plaats op 3 november 2008.
Ten tijde van het invullen van de Gecombineerde opgave 2008 ging appellant er van uit dat de levering van genoemde 12.17.60 ha grond in eigendom en 4.98.40 ha gepachte grond nog in het voorjaar van 2008 zou plaatsvinden. Daarom heeft hij deze hectaren niet opgegeven op het overzicht gewaspercelen 2008. Feitelijk hebben deze hectaren echter tot 3 november 2008 behoord tot zijn bedrijf .
Gevolg hiervan is dat appellant voor de verzilvering van zijn 28.99 toeslagrechten slechts 16.46 ha heeft opgegeven. In bezwaar heeft appellant aangegeven dat hij ook de 12.17.60 ha eigendomsgrond en de 4.98.40 ha pachtgrond op het overzicht gewaspercelen had willen opgeven. Slechts ten gevolge van het feit dat hij door zijn slechte psychische gesteldheid niet adequaat kon handelen bij het invullen van de Gecombineerde opgave loopt hij nu een fors bedrag aan bedrijfstoeslag mis. Appellant meent dat het opgeven van te weinig hectaren om alle toeslagrechten te kunnen verzilveren te wijten is aan een situatie van overmacht.
2.3 Verweerder merkt op dat overmacht ingevolge artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gemeld dient te worden binnen 10 werkdagen na de dag waarop dit voor de landbouwer mogelijk is. Appellant heeft pas in zijn beroepschrift van 23 april 2009 aangegeven dat het niet voor uitbetaling van bedrijfstoeslag opgeven van ruim 17 ha grond zijn oorzaak vindt in een situatie van overmacht. Nu niet aan deze voorwaarde is voldaan kan het beroep op overmacht niet slagen.
Als de mededeling in het bezwaarschrift dat appellant meer percelen voor uitbetaling van toeslagrechten had willen opgeven moet worden aangemerkt als een verzoek om de aanvraag te mogen wijzigen, kan dit slechts worden ingewilligd als er sprake zou zijn van een kennelijke fout. Daarvan is echter geen sprake.
Uit het overzicht Gewaspercelen blijkt niet dat appellant meer percelen heeft willen opgeven dan de 14 door hem op dit overzicht vermelde percelen van samen 16.46 ha. Verweerder kon bij summiere controle van de aanvraag op geen enkele wijze veronderstellen dat appellant eigenlijk meer percelen voor uitbetaling van toeslagrechten had willen opgeven.
2.4 Het College overweegt als volgt.
2.4.1 Appellant, die per 15 mei 2008 over 28,99 toeslagrechten beschikte, heeft in het Overzicht gewaspercelen dat deel uit maakt van de Gecombineerde opgave 2008 14 percelen met een totale oppervlakte van 16.46 ha opgegeven. Achter ieder van deze percelen heeft appellant aangegeven dat hij deze voor uitbetaling van zijn toeslagrechten wenste te benutten. Verweerder heeft op grond van deze aanvraag 16.46 ha voor uitbetaling van bedrijfstoeslag in aanmerking gebracht.
Voor zover appellant heeft willen betogen dat de aanvraag een kennelijke fout bevatte, nu daarmee te weinig hectaren werden opgegeven om alle 28,99 toeslagrechten te verzilveren, volgt het College appellant daarin niet. Volgens vaste jurisprudentie is er immers pas sprake van een kennelijke fout als verweerder bij een summiere controle van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag vermoedelijk geen juiste weergave bevatte van hetgeen appellant beoogde. De Gecombineerde opgave biedt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat het bedrijf van appellant over meer dan de opgegeven 14 percelen van samen 16.46 ha beschikte. Verweerder kon bij summiere controle van de aanvraag dus ook niet vermoeden dat appellant eigenlijk meer hectaren voor uitbetaling van zijn toeslagrechten had willen opgeven.
2.4.2 Appellant heeft pas in zijn beroepschrift aangegeven dat het niet opgeven van ruim 17 hectaren voor bedrijfstoeslag te wijten zou zijn aan overmacht. Dit betekent dat verweerder met dit betoog geen rekening heeft kunnen houden bij het bestreden besluit. Afgezien daarvan dient overmacht op grond van artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gemeld te worden binnen 10 werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is. Appellant heeft niet aan deze voorwaarde voldaan. Het beroep op overmacht kan daarom niet slagen.
2.4.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.