ECLI:NL:CBB:2010:BM8418

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/369
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverstrekking voor octrooiaanvragen onder de Subsidieregeling Innovatievouchers

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de subsidieverstrekking voor octrooiaanvragen onder de Subsidieregeling Innovatievouchers. Appellant, een MKB-ondernemer, had een grote innovatievoucher aangevraagd ter waarde van € 7.500,- om de kosten van een octrooiaanvraag te dekken. De Minister van Economische Zaken had echter de subsidie voor de aanvraag niet volledig toegekend, omdat appellant voor dezelfde uitvinding octrooi had aangevraagd in zowel Europa als de Verenigde Staten, wat volgens de Minister zou betekenen dat er sprake was van twee octrooiaanvragen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de regeling niet uitsluit dat voor één uitvinding meerdere octrooiaanvragen kunnen worden gesubsidieerd.

Het College heeft de argumenten van appellant overwogen en geconcludeerd dat de uitleg van de Minister niet in lijn is met de tekst van de regeling. De termen 'octrooi' en 'octrooiaanvraag' worden in de regeling afwisselend gebruikt, en er is geen expliciete beperking dat slechts één octrooiaanvraag voor één rechtsgebied subsidiabel is. Het College oordeelde dat de regeling juist bedoeld is om ondernemers te stimuleren om octrooien aan te vragen, ongeacht het aantal rechtsgebieden.

Daarom heeft het College het bestreden besluit van de Minister vernietigd en de Minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de subsidie voor de octrooiaanvragen van appellant opnieuw beoordeeld moet worden. Tevens is de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 135,05 bedragen, en het griffierecht van € 145,-.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/369 1 juni 2010
27343 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling innovatievouchers
Uitspraak in de zaak van:
A, handelend onder de naam B, te C, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. J.W. Schrotenboer, beiden werkzaam bij verweerders agentschap Senter Novem, thans agentschap NL, en mr. ing. R.J.J. Wijnands.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 10 maart 2009, bij het College binnengekomen op 11 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen zijn besluit van 6 november 2008 een aanvraag tot vaststelling van subsidie in het kader van de Subsidieregeling Innovatievouchers (hierna: de Regeling) niet in zijn geheel toe te kennen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 9 februari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon en de gemachtigden van verweerder hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling is ingevolge artikel II, onder d, juncto artikel VIII van de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008, nr. WJZ/8186951, houdende intrekking van een aantal subsidieregelingen in verband met de stroomlijning hiervan (Stcrt. 2008, nr. 2062; hierna: de Regeling intrekking) met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
Ingevolge artikel VII, eerste lid, van de Regeling intrekking vindt, voor zover nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, deze – voor zover hier van belang – overeenkomstig de Regeling plaats.
De Regeling luidde ten tijde en voor zover hier van belang als volgt:
Ҥ 1. Definities
Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(….)
e. grote innovatievoucher: een op grond van artikel 2, eerste lid, van deze regeling door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtproject waarbij van de ondernemer een eigen bijdrage verlangd wordt;
(….)
§ 2. Verstrekking van innovatievouchers aan ondernemers
Artikel 2
1. De minister verstrekt op aanvraag een grote innovatievoucher aan een ondernemer, die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en midelgrote ondernemingen (PbEG L 10), die een kennisoverdrachtproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.
2. Per ondernemer kan per kalenderjaar één grote innovatievoucher worden verstrekt.
(….)
§ 4. Gebruik van een voucher ten behoeve van subsidie voor een octrooiaanvraag
Artikel 13
1. De ondernemer aan wie op grond van paragraaf 2 een voucher is verstrekt, kan deze ook gebruiken ten behoeve van een subsidie in de kosten van het aanvragen en verkrijgen van een octrooi, indien dat doel bij de aanvraag is aangegeven en op de voucher is vermeld.
2. De subsidie wordt, onder overlegging van de voucher, binnen een jaar nadat de voucher aan de ondernemer is verstrekt, bij de Minister aangevraagd, met gebruikmaking van een formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.
3. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van een kopie van facturen die een persoon, die krachtens artikel 23b van de Rijksoctrooiwet of artikel 134, eerste lid, van het Europees Octrooiverdrag, bevoegd is als gemachtigde op te treden, of een tot octrooiverlening bevoegde autoriteit aan de ondernemer heeft verstuurd in verband met de octrooiaanvraag.
4. Indien een grote innovatievoucher wordt overgelegd bedraagt de subsidie tweederde deel van het bedrag dat de gemachtigde of octrooiverlenende autoriteit als bedoeld in het derde lid blijkens de factuur aan de ondernemer in rekening heeft gebracht, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 5.000,- dan wel het krachtens artikel 2, vierde lid, op de voucher vermelde bedrag. Indien een kleine innovatievoucher wordt overgelegd bedraagt de subsidie het factuurbedrag, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 2500 dan wel het krachtens artikel 2, vierde lid, op de voucher vermelde bedrag.
5. De Minister geeft een beschikking, inhoudende de subsidievaststelling, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
6. Geen subsidie wordt verstrekt:
a. indien reeds eerder met gebruikmaking van een voucher subsidie is verstrekt krachtens deze paragraaf;
b. voor zover de gefactureerde kosten reeds vóór de afgiftedatum van de innovatievoucher zijn gemaakt.”
In de Toelichting op de wijziging van de Regeling, waarbij onder meer paragraaf 4 aan de Regeling is toegevoegd (Stcrt. 2008, nr. 55) is onder meer het volgende vermeld:
“Een tweede belangrijke aanpassing is, dat ondernemers de innovatievoucher voortaan eenmalig kunnen gebruiken voor kosten die gemoeid zijn met het aanvragen en verkrijgen van een Nederlands of Europees octrooi.”
In de Toelichting op artikel 13 van de Regeling is onder meer het volgende vermeld:
“Het is nu ook mogelijk voor een ondernemer om een kleine of grote voucher te gebruiken ten behoeve van het verkrijgen van een subsidie voor de kosten van het aanvragen en verkrijgen van een octrooi.
(….)
De facturen voor bovenstaande kosten kunnen komen van personen die krachtens de Rijksoctrooiwet of krachtens het Europees Octrooiverdrag bevoegd zijn om als gemachtigde op te treden of van octrooiverlenende autoriteiten (bijv. Octrooicentrum Nederland, Europees Octrooibureau en octrooibureaus van EU-lidstaten en het Amerikaans en Japans octrooibureau).
(….)
Met de onderhavige regeling wordt de ondernemer gestimuleerd om een octrooi aan te vragen en te verkrijgen, hetgeen een kostbare zaak is. De ondernemer wordt zo gestimuleerd om een octrooiaanvraag te doen voor zijn uitvinding die zonder de voucher niet of pas later zou zijn gedaan.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 9 mei 2008 middels een Aanvraagformulier Innovatievoucher 2008 een grote innovatievoucher ter waarde van € 7.500,- met eigen bijdrage aangevraagd. Op het formulier heeft appellant aangegeven de voucher te willen gaan gebruiken voor een aanvraag voor een octrooi.
- Op 9 juni 2008 heeft verweerder een grote innovatievoucher (nr. G081214) ter waarde van € 7.500,- aan appellant verstrekt. Daarbij is medegedeeld dat deze voucher uitsluitend kan worden gebruikt voor een bijdrage in de kosten voor het aanvragen en verkrijgen van een octrooi.
- Appellant heeft op 23 september 2008 een Vaststellingsformulier Innovatievouchers 2008-octrooien ingediend. De totale projectkosten bedragen volgens het formulier € 8.060,34 (exclusief BTW) en de totaal gevraagde subsidie bedraagt
€ 5.000,-.
Ter onderbouwing van zijn aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft appellant twee facturen van het Nederlandsch Octrooibureau overgelegd: één factuur ten bedrage van € 5.113,80 (exclusief BTW) voor de Europese octrooiaanvraag met als onderwerp: “Roller blind and assembly comprising a roller blind of this type and double glazing unit” en één factuur van
€ 2.946,54 (exclusief B.T.W.) voor de octrooiaanvraag in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: V.S.) met betrekking tot hetzelfde onderwerp.
- Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder appellant medegedeeld dat op basis van de verstrekte gegevens het subsidiebedrag vooralsnog is vastgesteld op € 3.409,-.
- Bij brief van 24 november 2008 heeft appellant verweerder gewezen op het feit dat hij voor twee facturen een aanvraag tot vaststelling van subsidie heeft ingediend en dat hem uit het toegekende bedrag van € 3.409,- is gebleken dat geen subsidie is toegekend voor de tweede factuur. Appellant heeft verweerder verzocht alsnog ook de aanvraag voor de tweede factuur te honoreren.
- Bij brief van 10 december 2008 heeft appellant bij verweerder in herinnering gebracht dat nog niet is beslist op de aanvraag tot vaststelling van subsidie met betrekking tot de tweede factuur.
- Bij emailbericht van 16 december 2008 heeft een medewerkster van verweerder appellant bericht dat op grond van artikel 13, eerste lid, van de Regeling slechts subsidie kan worden verkregen voor één octrooi-aanvraag.
- Bij brief van 15 december 2008, bij verweerder binnengekomen op 18 december 2008, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet volledig toekennen van de gevraagde subsidie van € 5.000,-.
- Appellant is op 15 januari 2009 gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe het volgende overwogen.
“ Toelichting op de relevante regelgeving
De Subsidieregeling Innovatievouchers heeft als doel MKB-ondernemers in contact te brengen met kennisinstellingen, om de reeds bestaande kennis te benutten ter verbetering van hun product, productieproces of dienst. Het indienen van een aanvraag voor een kleine of grote innovatievoucher kan door een MKB-ondernemer. Een kleine innovatievoucher is 2.500 euro waard. Een grote innovatievoucher is 5.000 euro waard, waarbij een verplichte bijdrage van 1/3e deel geldt. Bij een grote voucher wordt maximaal 5.000 euro aan subsidie uitbetaald. De subsidie bedraagt tweederde deel van het bedrag van de door de kennisinstelling voor het kennisoverdrachtproject gemaakte kosten, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 5.000 dan wel het krachtens artikel 8, vierde lid, op de voucher vermelde bedrag per overgelegde grote innovatievoucher. Dit laatste is expliciet opgenomen onder artikel 8, eerste lid, van de Regeling.
Met ingang van 20 maart 2008 kent de Regeling de mogelijkheid om innovatievouchers ten behoeve van een octrooiaanvraag in te kunnen zetten. Betreffende vouchers dienen na 20 maart 2008 te zijn aangevraagd en te zijn verstrekt. Vouchers verstrekt in het jaar 2007 kunnen niet worden ingezet ten behoeve van een octrooiaanvraag. Onder paragraaf 4 van de Regeling is onder artikel 13 sub a tot en met 6 vastgelegd hoe een voucher hiertoe kan worden gebruikt. Artikel 13, eerste lid, luidt als volgt: De ondernemer aan wie op grond van paragraaf 2 een voucher is verstrekt, kan deze ook gebruiken ten behoeve van een subsidie in de kosten van het aanvragen en verkrijgen van een octrooi, indien dat doel bij de aanvraag is aangegeven en op de voucher is vermeld.
Een innovatievoucher kan eenmalig door een MKB-ondernemer benut worden voor het aanvragen en verkrijgen van een octrooi. Het gaat daarbij om kosten in de aanvraagfase zoals voor het opstellen van een octrooiaanvraag, het maken van tekeningen, vertalingen, indieningstaks, taks voor het laten doen van nieuwheidonderzoek en het aanpassen van de octrooiaanvraag. De kosten dienen gemaakt te worden door een octrooibureau en/of een octrooigemachtigde. Eigen uren of facturen van andere partijen kunnen niet gedeclareerd worden. Voor een octrooiaanvraag kunnen geen vouchers worden gebundeld.”
Ten aanzien van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, heeft verweerder – samengevat weergegeven – het volgende overwogen.
Een octrooi is volgens verweerder een exclusief recht op een uitvinding waarmee een ander kan worden verboden de uitvinding commercieel toe te passen in een bepaald rechtsgebied, gedurende een bepaalde periode. Appellant heeft voor zijn uitvinding voor twee verschillende rechtsgebieden, Europa en de Verenigde Staten van Amerika, een octrooiaanvraag laten opstellen. Dit betekent naar de mening van verweerder dat sprake is van twee octrooiaanvragen.
Op grond van de Regeling is subsidieverstrekking ten behoeve van meerdere octrooiaanvragen uitgesloten. Zo luidt de titel van paragraaf 4: “Gebruik van een voucher ten behoeve van subsidie voor een octrooiaanvraag”. Verder bepaalt artikel 13, eerste lid, van de Regeling dat subsidie kan worden verkregen voor de kosten van het aanvragen en verkrijgen van een octrooi. Met een octrooi wordt volgens verweerder één octrooi bedoeld. Verder bepaalt artikel 13, zesde lid, van de Regeling dat geen subsidie wordt verstrekt, indien reeds eerder met gebruikmaking van een voucher subsidie is verstrekt krachtens deze paragraaf.
Daarnaast is het doel van de Regeling dat een innovatievoucher drempelverlagend werkt voor ondernemers om samen te werken met een kennisinstelling. Met een kleine voucher wordt een allereerste kennismaking met de kennisinstelling beoogd (snuffelvoucher) en met de grote voucher wordt beoogd de drempel tot het inschakelen van een kennisinstelling te verlagen. Van beide mogelijkheden kan slechts eenmalig gebruik worden gemaakt. Het is niet de bedoeling dat een enkele kennisvraag bij meerdere kennisinstellingen wordt ingediend. Met de uitbreiding van de Regeling ten aanzien van een octrooi is aangesloten op de reeds bestaande bedoeling van de Regeling.
Dat de subsidie slechts voor één factuur ten behoeve van de octrooiaanvraag voor Europa is vastgesteld, acht verweerder dan ook terecht. Daarbij heeft verweerder de subsidie vastgesteld voor de factuur met de hoogste kosten.
Verweerder heeft in het bestreden besluit tot slot erkend dat in het primaire besluit van 6 november 2008 ten onrechte geen motivering is opgenomen ten aanzien van de afwijking van de aanvraag. Dit motiveringsgebrek is door middel van het emailbericht van 16 december 2008 hersteld. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift nog adequaat op het emailbericht kunnen reageren en is daardoor niet in zijn belangen geschaad.
Voorts heeft verweerder ontkend dat de afwijzing van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie ten aanzien van de tweede factuur is gelegen in budgettaire problematiek. Een aanvraag op basis van een afgegeven voucher kan om een dergelijke reden niet worden afgewezen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft zich in het beroepschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het doel van de Regeling is dat subsidie wordt verleend voor de kosten die worden gemaakt voor het verwerven van een octrooi. Voor het verkrijgen van dat exclusieve recht diende appellant meerdere aanvragen te doen, één om octrooi te verkrijgen voor Europa en één om octrooi te verkrijgen voor de V.S.. Het kan volgens appellant nooit de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat slechts één octrooiaanvraag voor één rechtsgebied in aanmerking komt voor subsidie. Dat zou immers haaks staan op het doel van de Regeling. De uitleg die verweerder geeft, blijkt ook niet uit de tekst van artikel 13, eerste lid, van de Regeling. Daarin staat immers niet vermeld dat het gaat om vergoeding van de kosten van het aanvragen en verkrijgen van één octrooi maar van een octrooi.
Artikel 13, zesde lid, van de Regeling is volgens appellant niet van toepassing, nu dit artikel is opgenomen om dubbele subsidies te voorkomen en appellant niet eerder een declaratie heeft ingediend.
Verder blijkt uit artikel 13, derde lid, van de Regeling dat het indienen van meerdere facturen is toegestaan.
In de beslissing op bezwaar is verweerder volgens appellant onvoldoende ingegaan op zijn bezwaren. Appellant acht het niet onwaarschijnlijk dat verweerder per abuis een factuur over het hoofd heeft gezien en dat deze omissie door verweerder wordt opgelost door niet relevante argumenten. Volgens appellant was van een geschil geen sprake geweest indien hij zijn octrooigemachtigde had gevraagd om zijn kosten niet op twee maar op slechts één factuur te declareren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. Het College dient de vraag te beantwoorden of verweerder zijn besluit om de gevraagde subsidie voor het aanvragen en verkrijgen van een octrooi niet in zijn geheel toe te kennen, in bezwaar op goede gronden heeft gehandhaafd. Het College overweegt daartoe het volgende.
5.2. Appellant heeft octrooi aangevraagd voor de uitvinding genaamd “roller blind”, een zogenoemd warmteleverend raam. Voor het verkrijgen van octrooi voor deze uitvinding heeft hij via zijn octrooigemachtigde van het Nederlandsch Octrooibureau een Europese octrooiaanvraag én een octrooiaanvraag voor de V.S. ingediend.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Regeling kan een voucher gebruikt worden ten behoeve van een subsidie in de kosten van het aanvragen en verkrijgen van een octrooi. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgangspunt van de Regeling niet de uitvinding is, maar de octrooiaanvraag. Octrooi wordt aangevraagd en verleend per (geografisch) rechtsgebied. Appellant heeft – voor dezelfde uitvinding – octrooi aangevraagd voor twee rechtsgebieden, zodat volgens verweerder sprake is van twee octrooiaanvragen. Gelet op de titel van paragraaf 4 en de tekst van artikel 13, eerste lid, van de Regeling dient dit artikellid volgens verweerder aldus te worden gelezen dat met een octrooi één octrooi wordt bedoeld. Dit brengt in de visie van verweerder met zich dat de kosten die worden gemaakt voor het aanvragen en verkrijgen van octrooi voor meerdere rechtsgebieden niet gesubsidieerd worden.
Het College is van oordeel dat de door verweerder gegeven grammaticale uitleg van artikel 13, eerste lid, van de Regeling – voor een octrooi moet één octrooi worden gelezen – niet gestoeld kan worden op de titel van paragraaf 4 van de Regeling of de tekst van die bepaling. De termen “octrooiaanvraag” en “octrooi” worden in de bepaling afwisselend gebruikt, zodat hierin geen aanknopingspunt is te vinden voor de interpretatie van verweerder.
Het College overweegt voorts dat uit de bij de Regeling behorende Toelichting blijkt dat het doel van de Regeling is het stimuleren van het doen van een octrooi-aanvraag voor een uitvinding. Daarbij is niet de beperking aangebracht dat voor dezelfde uitvinding slechts de octrooi-aanvraag voor één rechtsgebied subsidiabel moet worden geacht.
Ook overigens heeft het College in de Toelichting op de Regeling geen aanknopingspunt gevonden voor de door verweerder gegeven uitleg van artikel 13, eerste lid, van de Regeling.
Gezien het vorenstaande valt naar het oordeel van het College niet in te zien dat, indien voor één uitvinding voor meerdere rechtsgebieden octrooi wordt aangevraagd, op grond van artikel 13, eerste lid van de Regeling en de bijbehorende Toelichting geen subsidie kan worden verkregen voor de kosten die in het kader daarvan worden gemaakt voor zover deze betrekking hebben op meer dan één rechtsgebied.
Voorts is het College van oordeel dat artikel 13, zesde lid, van de Regeling niet kan worden tegengeworpen. In die bepaling is neergelegd dat geen subsidie kan worden verstrekt, indien reeds eerder met gebruikmaking van een voucher subsidie is verstrekt krachtens deze paragraaf. Niet is gebleken dat appellant eerder subsidie heeft ontvangen voor het aanvragen en verkrijgen van een octrooi. Dat hij voor dezelfde uitvinding een Europese octrooiaanvraag én een octrooiaanvraag voor de V.S. heeft ingediend, valt naar het oordeel van het College niet onder de reikwijdte van die bepaling.
5.3. Gezien het vorenstaande komt het College tot de conclusie dat artikel 13 van de Regeling niet in de weg staat aan het vaststellen van subsidie voor het aanvragen en verkrijgen van octrooi voor dezelfde uitvinding voor meerdere rechtsgebieden.
Dit betekent dat verweerder ten onrechte zijn beslissing de subsidie niet in zijn geheel voor het gevraagde toe te kennen in bezwaar heeft gehandhaafd. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College ziet aanleiding daarvoor een termijn te stellen van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
5.4. Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de reiskosten van appellant vastgesteld op € 15,05 (op basis van openbaar vervoer, laagste klasse) en de verletkosten van appellant op
€ 120,- (voor het bijwonen van de zitting). De door appellant opgevoerde kosten voor het opstellen van een pleitnotitie komen niet voor vergoeding in aanmerking.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 januari 2009;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad. € 135,05 (zegge: honderdvijfendertig euro en vijf eurocent);
- verstaat dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad. € 145,- (zegge: honderdvijfenveertig euro)
vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2010.
w.g. J.L.W. Aerts. w.g. N.W.A. Verrijt