Tabel 2 is in twee kolommen opgedeeld met in de ene kolom de naam van de website en in de andere kolom de vermelding van het aantal malen dat de website is bezocht. Ook in bijlage 2 is deze rubricering aangehouden en zijn de bezochte websites integraal opgenomen op volgorde van het aantal malen dat de website is bezocht.
Tussen partijen is niet in geschil dat het getal dat is opgenomen in de kolom "aantal malen bezocht" niet betekent dat de website ook zoveel keer is bezocht. Op verschillende plaatsen in het rapport maakt betrokkene evenwel ten aanzien van websites melding van "aantal malen bezocht", terwijl betrokkene kennelijk wist of althans behoorde te weten dat het opgenomen getal geen juiste aanduiding was van het aantal keren dat appellante een website zou hebben bezocht. Dat het hier een rapport betreft dat alleen bestemd is voor de opdrachtgever, doet niet af aan de omstandigheid dat sprake is van een onjuiste weergave van de feiten die gemakkelijk verkeerd kan worden uitgelegd. Het College is dan ook van oordeel dat de rapportage met betrekking tot het surfgedrag eenzijdig en onvolledig is waardoor de indruk kan ontstaan van oneigenlijk gebruik van de computer. Deze grief slaagt eveneens.
3.6 Ingevolge artikel 11 (van de Verordening Gedrags- en beroepsregels Registeraccountants 1994) (GBR-1994) doet de registeraccountant slechts mededelingen omtrent de uitkomst van zijn arbeid voor zover zijn deskundigheid en de door hem verrichte werkzaamheden daarvoor een deugdelijke grondslag vormen, en draagt hij er zorg voor dat zijn mededelingen een duidelijk beeld geven van de uitkomsten van zijn arbeid. Het College is op grond van het onder 3.4 en 3.5 overwogene van oordeel dat door de handelwijze van betrokkene niet alleen - zoals de raad van tucht heeft geoordeeld - het aanvullend rapport een deugdelijke grondslag ontbeert maar dat dit geldt voor het onderzoek als geheel. Klachtonderdeel D wordt dan ook, voor zover dit in beroep aan de orde is, alsnog gegrond verklaard.
Grief met betrekking tot de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel E.
3.7 In de grief gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel E stelt appellante zich op het standpunt dat de raad van tucht ten onrechte voorbij is gegaan aan de schending van haar privacy door betrokkene. Betrokkene heeft privé e-mail van appellante geopend, gelezen en hierover gerapporteerd zonder dat hij hiertoe gerechtigd was. Bij het onderzoek heeft betrokkene dan ook op onrechtmatige wijze kennis genomen van de inhoud van privé-gegevens en -informatie, hetgeen appellante een ernstige inbreuk op haar privacy acht.
Ter zitting heeft betrokkene, bij monde van de bij het onderzoek betrokken forensisch onderzoeker ir. D, bevestigd dat privé e-mails zijn geopend en gelezen. Betrokkene heeft verklaard dat de mails zijn geïndexeerd en dat met zoektermen is gezocht naar werkgerelateerde e-mails. De afbeelding van de e-mail zoals opgenomen in de rapportage is een geanonimiseerde weergave, de tekst behorend bij de e-mail is niet opgenomen. Voorts heeft betrokkene zoekopdrachten uitgevoerd om te bekijken of de computer is gebruikt in strijd met de e-mail gedragsrichtlijn van de werkgever. Betrokkene stelt de privacy van appellante steeds te hebben gerespecteerd en te menen dat deze wijze van onderzoeken algemeen aanvaard is bij onderzoeken als onderhavige.
Het College overweegt ten aanzien van deze grief als volgt.
Bij de beoordeling van deze grief is van belang dat de computer zich bevond in de privé-omgeving van appellante. Gebleken is dat via de computer slechts toegang bestond tot internet via de eigen internetaansluiting van appellante. Voorts is vastgesteld dat met de computer geen verbinding kon worden gelegd met het geautomatiseerde systeem van de werkgever. Hiervan was betrokkene ook tijdens het onderzoek op de hoogte.
Naar het oordeel van het College heeft betrokkene bij de uitvoering van zijn onderzoek onvoldoende acht geslagen op deze omstandigheden. Betrokkene heeft de computer behandeld als een werk-computer, deel uitmakend van het computer-netwerk van de werkgever. Nu hiervan evenwel geen sprake was, had betrokkene meer terughoudendheid moeten betrachten bij het onderzoeken van het privé-gebruik van de computer. Van belang is voorts dat het in casu geen onderzoek betreft naar privé e-mails, verzonden vanaf een door de werkgever beschikbaar gestelde mailaccount, maar een onderzoek naar e-mails verzonden vanaf een privé-account van appellante. Appellante heeft vanaf het begin van het onderzoek aangegeven dat er zich privé e-mail op de computer bevond zodat niet valt in te zien dat een onderzoek, zoals dat heeft plaatsgevonden, daadwerkelijk nodig was.
Naar het oordeel van het College bestond er onder de genoemde omstandigheden geen grond om de privé e-mailboxen van appellante te openen en te lezen, laat staan daaromtrent te rapporteren. Het had veeleer op de weg gelegen van betrokkene te volstaan met de constatering dat met de computer geen verbinding mogelijk was met het geautomatiseerde systeem van de werkgever, dat privé e-mailboxen zijn aangetroffen op de computer en dat er via de computer gebruik is gemaakt van het internet via de privé-aansluiting van appellante. Het rapporteren zoals betrokkene in casu heeft gedaan is onder deze omstandigheden onzorgvuldig te noemen.
Door inhoudelijk te rapporteren over het privé-gebruik van de computer heeft betrokkene de privacy van appellante geschonden. Naar het oordeel van het College heeft betrokkene door te handelen als hiervoor beschreven niet alleen het door appellante genoemde artikel 5 van de gedragsrichtlijn inzake persoonsgericht accountantsonderzoek (als uitwerking van artikel 10 GBR-1994) overtreden, maar daarmee ook gehandeld in strijd met artikel 7 van deze richtlijn. Aldus heeft betrokkene de eer van de stand der registeraccountants geschonden en daarmee artikel 5 GBR-1994 overtreden.
De grief gericht tegen het ongegrond verklaren van klachtonderdeel E is dan ook gegrond.
3.8 Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep van appellante gegrond is. Dit betekent dat de bestreden tuchtbeslissing, voor zover die ziet op de bestreden klachtonderdelen, moet worden vernietigd.
Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en verklaart de klachtonderdelen D en E gegrond gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 tot en met 3.7 is overwogen.
3.9 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Het College acht de gedragingen die hebben geleid tot de gegrondverklaring van beide klachtonderdelen ernstig. Betrokkene heeft onzorgvuldig en eenzijdig gerapporteerd en heeft tevens de privacy van appellante geschonden. De raad van tucht heeft klachtonderdeel D reeds ten dele gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel. Alles in aanmerking nemend acht het College oplegging van de maatregel van schriftelijke berisping passend en geboden.
3.10 Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze wet luidde tot 1 mei 2009, en de artikelen 5, 10 en 11 GBR-1994.