5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft allereerst betoogd dat verweerder van onjuiste feiten is uitgegaan door in het bestreden besluit op te merken dat appellant de aanwezigheid van CAP in de urine van het betrokken kalf niet heeft betwist, en door vast te stellen dat het kalf op het bedrijf van appellant is geslacht. Deze grief treft doel. Uit de stukken blijkt dat de slacht heeft plaatsgevonden in het slachthuis ESA Exportslachterij Apeldoorn B.V. en dat appellant zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat de urine van het betrokken kalf niet met CAP gecontamineerd was.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet berust op een deugdelijke motivering. Derhalve is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting in een zaak van gemiddeld gewicht).
5.2 Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting de motivering van het besluit op voormelde punten gewijzigd en aangegeven dat het gaat om een kalf dat geslacht is in genoemd slachthuis. Volgens verweerder kan een en ander evenwel niet afdoen aan de juistheid van zijn besluit appellant uit te sluiten van premies over het jaar 2007. Het College zal daarom bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Overwogen wordt als volgt.
5.3 Appellant heeft betoogd dat er redenen zijn om aan te nemen dat er een verwisseling van monsters heeft plaatsgevonden. Volgens hem is het uitgesloten dat een zo grote hoeveelheid CAP als hier het geval is in de urine van het kalf wordt aangetroffen, terwijl in lever en nieren geen sporen van CAP worden gevonden. Voor de juistheid van die stelling heeft het College evenwel onvoldoende aanknopingspunt kunnen vinden.
Ter zitting heeft de door verweerder meegebrachte deskundige Keukens uiteengezet dat eventuele CAP in het monster van lever en nieren tussen de slacht en de levering aan TNO zal zijn omgezet in een andere stof en dat niet is gebleken dat door TNO terzake een correctie is toegepast. De door appellant meegebrachte deskundige Arts heeft desgevraagd als zijn mening gegeven dat in die situatie altijd nog wel wat CAP in lever en nieren kan worden aangetroffen, maar heeft die stelling verder niet kunnen onderbouwen. Gelet op de op dit punt bestaande onzekerheid kan hetgeen naar voren is gebracht het College niet tot de overtuiging brengen dat aannemelijk is dat een verwisseling heeft plaatsgevonden en dat het beoordeelde monster niet afkomstig kan zijn van het betrokken kalf.
5.4 Evenmin kan het betoog van appellant dat de aanwezigheid van CAP, gelet op uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek, niet kan zijn veroorzaakt door het gebruik van Zuivelgrondstof 5, leiden tot het oordeel dat de urine van het betrokken kalf niet de door VWA en RIVM vastgestelde hoeveelheid CAP kan hebben bevat. Het is immers niet uitgesloten dat de contaminatie niet uit bedoelde zuivelgrondstof maar uit een andere bron afkomstig is.
5.5 In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder aangegeven dat en hoe uit de beschikbare stukken eenduidig kan worden afgeleid dat de positieve onderzoeksbevindingen betreffende het interne VWA nummer CO7NO6893 betrekking hebben op het rund met de ID-code 479629894.
Het College oordeelt dat de door verweerder beschreven en onweersproken gebleven administratieve verwerking in de diverse fasen van het onderzoek, mede gelet op de omstandigheid dat het laboratorium van de VWA, dat de monsteranalyse heeft uitgevoerd, en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, dat het herkeuringsonderzoek van het monster heeft uitgevoerd, erkende laboratoria in de zin van artikel 2, aanhef, en onder f van de Richtlijn 96/23/EG zijn en de omstandigheid dat beiden over een ISO 17025 geaccrediteerd basiskwaliteitssysteem beschikken, geen twijfel wekt aan de betrouwbaarheid van de hier bereikte conclusie dat de urine van het kalf met de ID-code NL 479629894 positief bevonden is.
5.6 Gelet op het voorgaande stelt het College vast dat in een kalf behorend tot het rundveebeslag van appellant een verboden stof is aangetroffen en dat in dat geval artikel 140 van Verordening 1782/2003 ertoe verplicht de betrokken landbouwer voor het kalenderjaar waarin een en ander is vastgesteld uit te sluiten van de bedragen waarin de bepalingen van hoofdstuk 12 van die verordening voorzien. Derhalve kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, die alle voortvloeien uit de toepassing van genoemd artikel 140, in stand blijven.