ECLI:NL:CBB:2010:BM1831

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/570
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit bedrijfstoeslag GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin de bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 voor het jaar 2007 op € 0,00 is vastgesteld. Het beroep is ingediend op 21 april 2009, na een besluit van 17 maart 2009 dat het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaarde. Appellant stelde dat hij onjuiste informatie had ontvangen over de mogelijkheid om percelen van een volkstuincomplex op te geven voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Tijdens de zitting op 9 november 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat hij alles had gedaan om zijn aanvraag correct in te vullen en dat hij slachtoffer was van tegenstrijdige informatie van de overheid.

De beoordeling van het College richtte zich op de vraag of de afgekeurde percelen, die in gebruik zijn bij derden, voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling van de toeslagrechten. Het College concludeerde dat de percelen niet aan de voorwaarden voldeden, en verweerder terecht toepassing had gegeven aan de relevante Europese verordening. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellant werd verworpen, omdat uit de telefoonnotities niet bleek dat appellant onjuiste informatie was verstrekt. Het College oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 5 februari 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/570 5 februari 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. R. Lamain-Nuijen en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 20 april 2009, bij het College binnengekomen op 21 april 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 maart 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 2 september 2008, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 voor het jaar 2007 heeft vastgesteld op € 0,00.
Bij brief van 26 mei 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij een op 9 juli 2009 ter griffie ontvangen faxbericht heeft appellant aanvullende gegevens overgelegd.
Op 9 november 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het onderzoek is vervolgens aangehouden om verweerder de gelegenheid te bieden aanvullende informatie te verschaffen.
Bij brief van 17 november 2009 heeft verweerder aanvullende gegevens overgelegd. Hierop heeft appellant bij brief van 8 december 2009 een reactie gegeven. Appellant heeft in deze brief tevens aangegeven een nadere behandeling ter zitting niet noodzakelijk te vinden.
Verweerder heeft bij brief van 23 december 2009 meegedeeld dat ook wat hem betreft een nadere zitting achterwege kan blijven.
Het College heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. De beoordeling van het geschil
2.1. In de onderhavige zaak is het beroep van appellant tegen verweerders besluit dat ziet op de bedrijfstoeslag 2007 aan de orde. Het College gaat daarom niet in op de besluitvorming op appellantes aanvraag om bedrijfstoeslag voor het jaar 2008.
2.2 Bij besluit van 2 september 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2007 vastgesteld op € 0,00. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.3 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft onvoldoende grond om al zijn 5,92 toeslagrechten te kunnen verzilveren. Daarom heeft hij bij het LNV-loket herhaaldelijk telefonisch navraag gedaan of het was toegestaan om voor uitbetaling ook percelen behorend tot een volkstuincomplex op te geven. Hij kreeg hierop steeds wisselende, tegenstrijdige en vage antwoorden. Hem is in één van die gesprekken ook verteld dat hij de volkstuinen kon gebruiken voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Dat heeft hij gedaan en vervolgens gebeurt er lange tijd niets. Tot zijn ergernis krijgt hij pas op 2 september 2008 een besluit waarbij, omdat de volkstuinpercelen niet aan de voorwaarden voor uitbetaling voldoen, een zodanig hoge korting is opgelegd dat hij geen bedrijfstoeslag meer ontvangt.
Appellant meent dat hij er alles aan heeft gedaan om zijn aanvraag correct in te vullen. Hij is nu het slachtoffer van onjuiste informatie vanwege verweerder. Ten onrechte wordt aan hem door verweerder geen bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 uitbetaald. Hij dient dan ook in de gelegenheid te worden gesteld om de afgekeurde percelen te laten vervallen in zijn aanvraag.
2.4 Verweerder heeft van de negen door appellant voor uitbetaling opgegeven percelen met een totale oppervlakte van 5.85 ha, zes percelen met een totale oppervlakte van 1.93 ha niet aanvaard voor uitbetaling. Bij administratieve controle aan de hand van luchtfoto’s heeft verweerder vastgesteld dat het hier gaat om percelen met volkstuintjes en huisjes daarop van derden. Bij een op verzoek van verweerder door een medewerker van de AID uitgevoerde controle op 23 oktober 2008 heeft deze medewerker vastgesteld dat het om percelen gaat die op een volkstuinencomplex liggen. Op de percelen staan gebouwtjes en afscheidingsheggen, de cultuurgronden zijn in gebruik voor tuinbouwgewassen door particulieren en niet door verzoeker. Deze percelen voldoen dan ook niet aan de voorwaarde dat het om landbouwgrond behorend tot het bedrijf van appellant moet gaan.
De afgekeurde oppervlakte van 1.93 ha bedraagt, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte van 3.92 ha, 49,23% van de geconstateerde oppervlakte. Met toepassing van artikel 51, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 786/2004 heeft verweerder daarom geen bedrijfstoeslag toegekend.
Verweerder heeft het verzoek in het bezwaarschrift om de zes afgekeurde percelen uit de aanvraag te schrappen niet ingewilligd. Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 786/2004 staat het niet toe dat percelen uit een aanvraag worden teruggetrokken als vóórdat daarom gevraagd wordt, de betrokkene in kennis is gesteld van de onregelmatigheden in de aanvraag. Deze situatie doet zich volgens verweerder hier voor.
Met appellant is in de periode 2006/2007 een aantal keer telefonisch contact geweest. Uit de gemaakte telefoonnotities blijkt volgens verweerder niet dat tijdens deze gesprekken aan appellant onjuiste informatie is verschaft. Van een rechtens te honoreren vertrouwen kan dan ook volgens verweerder geen sprake zijn. Maar ook als er wel toezeggingen zouden
zijn gedaan, kan dat – gelet op vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen – er niet tot leiden dat verweerder afwijkt van de dwingendrechtelijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004.
2.5 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat de zes afgekeurde percelen als volkstuin (met daarop huisjes) in gebruik zijn bij derden. Evenmin is in geschil dat deze percelen niet voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling van toeslagrechten.
Gelet op de vaststelling dat deze percelen niet voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling, heeft verweerder terecht toepassing gegeven aan artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 met als gevolg dat voor het jaar 2007 geen bedrijfstoeslag aan appellant wordt uitbetaald.
Nu deze onregelmatigheid in de aanvraag door verweerder is geconstateerd en appellant daarvan in kennis is gesteld voordat hij het verzoek om intrekking van de percelen heeft gedaan, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat intrekking van de aanvraag voor zover het deze zes afgekeurde percelen betreft, niet meer mogelijk is.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het College als volgt. Bij de stukken van het geding bevinden zich een aantal telefoonnotities (onder meer) van gesprekken met appellant op 23 mei 2006, 30 oktober 2006, 17 november 2006 en 13 december 2006, 6 maart 2007 en 6 april 2007. Uit geen van deze notities blijkt dat appellant een mededeling is gedaan dat hij volkstuinen mocht opgeven voor uitbetaling van toeslagrechten. De enkele niet onderbouwde stelling dat die toezegging hem wel was is gedaan, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van door verweerder opgewekt vertrouwen dat de betreffende percelen wel voor uitbetaling in aanmerking konden worden gebruikt. Dat betekent dan ook dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
2.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2010.
w.g. M. Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas