2. De beoordeling van het geschil
2.1. In de onderhavige zaak is het beroep van appellant tegen verweerders besluit dat ziet op de bedrijfstoeslag 2007 aan de orde. Het College gaat daarom niet in op de besluitvorming op appellantes aanvraag om bedrijfstoeslag voor het jaar 2008.
2.2 Bij besluit van 2 september 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2007 vastgesteld op € 0,00. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.3 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft onvoldoende grond om al zijn 5,92 toeslagrechten te kunnen verzilveren. Daarom heeft hij bij het LNV-loket herhaaldelijk telefonisch navraag gedaan of het was toegestaan om voor uitbetaling ook percelen behorend tot een volkstuincomplex op te geven. Hij kreeg hierop steeds wisselende, tegenstrijdige en vage antwoorden. Hem is in één van die gesprekken ook verteld dat hij de volkstuinen kon gebruiken voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Dat heeft hij gedaan en vervolgens gebeurt er lange tijd niets. Tot zijn ergernis krijgt hij pas op 2 september 2008 een besluit waarbij, omdat de volkstuinpercelen niet aan de voorwaarden voor uitbetaling voldoen, een zodanig hoge korting is opgelegd dat hij geen bedrijfstoeslag meer ontvangt.
Appellant meent dat hij er alles aan heeft gedaan om zijn aanvraag correct in te vullen. Hij is nu het slachtoffer van onjuiste informatie vanwege verweerder. Ten onrechte wordt aan hem door verweerder geen bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 uitbetaald. Hij dient dan ook in de gelegenheid te worden gesteld om de afgekeurde percelen te laten vervallen in zijn aanvraag.
2.4 Verweerder heeft van de negen door appellant voor uitbetaling opgegeven percelen met een totale oppervlakte van 5.85 ha, zes percelen met een totale oppervlakte van 1.93 ha niet aanvaard voor uitbetaling. Bij administratieve controle aan de hand van luchtfoto’s heeft verweerder vastgesteld dat het hier gaat om percelen met volkstuintjes en huisjes daarop van derden. Bij een op verzoek van verweerder door een medewerker van de AID uitgevoerde controle op 23 oktober 2008 heeft deze medewerker vastgesteld dat het om percelen gaat die op een volkstuinencomplex liggen. Op de percelen staan gebouwtjes en afscheidingsheggen, de cultuurgronden zijn in gebruik voor tuinbouwgewassen door particulieren en niet door verzoeker. Deze percelen voldoen dan ook niet aan de voorwaarde dat het om landbouwgrond behorend tot het bedrijf van appellant moet gaan.
De afgekeurde oppervlakte van 1.93 ha bedraagt, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte van 3.92 ha, 49,23% van de geconstateerde oppervlakte. Met toepassing van artikel 51, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 786/2004 heeft verweerder daarom geen bedrijfstoeslag toegekend.
Verweerder heeft het verzoek in het bezwaarschrift om de zes afgekeurde percelen uit de aanvraag te schrappen niet ingewilligd. Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 786/2004 staat het niet toe dat percelen uit een aanvraag worden teruggetrokken als vóórdat daarom gevraagd wordt, de betrokkene in kennis is gesteld van de onregelmatigheden in de aanvraag. Deze situatie doet zich volgens verweerder hier voor.
Met appellant is in de periode 2006/2007 een aantal keer telefonisch contact geweest. Uit de gemaakte telefoonnotities blijkt volgens verweerder niet dat tijdens deze gesprekken aan appellant onjuiste informatie is verschaft. Van een rechtens te honoreren vertrouwen kan dan ook volgens verweerder geen sprake zijn. Maar ook als er wel toezeggingen zouden
zijn gedaan, kan dat – gelet op vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen – er niet tot leiden dat verweerder afwijkt van de dwingendrechtelijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004.
2.5 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat de zes afgekeurde percelen als volkstuin (met daarop huisjes) in gebruik zijn bij derden. Evenmin is in geschil dat deze percelen niet voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling van toeslagrechten.
Gelet op de vaststelling dat deze percelen niet voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling, heeft verweerder terecht toepassing gegeven aan artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 met als gevolg dat voor het jaar 2007 geen bedrijfstoeslag aan appellant wordt uitbetaald.
Nu deze onregelmatigheid in de aanvraag door verweerder is geconstateerd en appellant daarvan in kennis is gesteld voordat hij het verzoek om intrekking van de percelen heeft gedaan, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat intrekking van de aanvraag voor zover het deze zes afgekeurde percelen betreft, niet meer mogelijk is.
Met betrekking tot het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het College als volgt. Bij de stukken van het geding bevinden zich een aantal telefoonnotities (onder meer) van gesprekken met appellant op 23 mei 2006, 30 oktober 2006, 17 november 2006 en 13 december 2006, 6 maart 2007 en 6 april 2007. Uit geen van deze notities blijkt dat appellant een mededeling is gedaan dat hij volkstuinen mocht opgeven voor uitbetaling van toeslagrechten. De enkele niet onderbouwde stelling dat die toezegging hem wel was is gedaan, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van door verweerder opgewekt vertrouwen dat de betreffende percelen wel voor uitbetaling in aanmerking konden worden gebruikt. Dat betekent dan ook dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
2.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.