ECLI:NL:CBB:2010:BM1580

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/429
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sanctie op bedrijfstoeslag wegens onjuiste oppervlakte opgave in GLB-regeling

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op € 0,00 is vastgesteld. Dit besluit volgde op een bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 24 juni 2008, waarin de bedrijfstoeslag was vastgesteld op basis van een onjuiste oppervlakte opgave van perceel 10. Appellant had 10 percelen van in totaal 8.40 ha opgegeven, maar na controle bleek de oppervlakte van perceel 10 slechts 0.14 ha te zijn. Hierdoor was er een verschil van 1.49 ha, wat meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt. Volgens artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft de verweerder terecht de bedrijfstoeslag op € 0,00 vastgesteld.

Appellant voerde aan dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de sanctie disproportioneel was. Het College overwoog echter dat, ongeacht de goede trouw van appellant, de sanctie zoals voorgeschreven door de Europese verordening moet worden toegepast. De sanctie is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, zoals bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor het toekennen van proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 13 januari 2010. De beslissing van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/429 13 januari 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. R. Lamain-Nuijen en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 maart 2009, bij het College binnengekomen op 24 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 februari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 24 juni 2008, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) voor het jaar 2007 heeft vastgesteld op € 0,00.
Bij brief van 23 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 9 november 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, zoals tevoren aangekondigd, niet is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellant heeft met het formulier “ Gecombineerde opgave 2007” 10 percelen van in totaal 8.40 ha opgegeven voor uitbetaling van zijn toeslagrechten; daaronder het perceel 10 met tarwe van 1.63 ha.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant vastgesteld op € 0,00. Daaraan ligt ten grondslag dat bij een administratieve of fysieke controle is geconstateerd dat de opgegeven oppervlakte van perceel 10 niet juist is, als gevolg waarvan de oppervlakte van dit perceel is aangepast. De geconstateerde oppervlakte van dit perceel is vastgesteld op 0.14 ha. De geconstateerde (totale) oppervlakte wordt daarmee 8.40 ha – 1.49 ha = 6.91 ha. De niet aanvaarde oppervlakte van 1.49 ha bedraagt 21,56 % van de geconstateerde oppervlakte. Verweerder heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en de bedrijfstoeslag vastgesteld op
€ 0,00.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaar van 7 juli 2008 van appellant heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant erkent dat perceel 10 voor het overgrote deel niet voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van bedrijfstoeslag aangezien op het perceel een varkensstal staat. Door een misverstand tussen hem en een extern adviseur die de Gecombineerde opgave voor hem heeft ingevuld, is dit perceel voor 1.63 in aanmerking gebracht voor uitbetaling van toeslagrechten. Appellant heeft hierbij volledig te goeder trouw gehandeld. Hij meent dat de door verweerder opgelegde sanctie, die er toe leidt dat hij geen bedrijfstoeslag ontvangt, disproportioneel is.
2.3 In de onderhavige zaak is in geschil of verweerder de bedrijfstoeslag terecht op € 0,00 heeft gesteld. Het College overweegt hieromtrent het volgende. In artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/200 is bepaald dat indien de voor uitbetaling van steun opgegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte de steun wordt uitbetaald op basis van de geconstateerde oppervlakte. Indien het verschil tussen de opgegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, meer dan 20 % bedraagt wordt voor een gewasgroep geen steun uitbetaald. In artikel 49, eerste lid, sub a, van Verordening (EG) nr. 796/2004 is bepaald dat de voor de bedrijfstoeslag bestemde oppervlakte één gewasgroep vormt. Nu het verschil tussen de opgegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte boven de 20% ligt, heeft verweerder terecht toepassing gegeven aan voornoemd artikel 51 en geen bedrijfstoeslag uitbetaald.
2.4 Dat appellant te goeder trouw en niet opzettelijk heeft gehandeld kan hem niet baten. Ook ingeval van goeder trouw dient de in artikel 51 opgelegde sanctie dient te worden toegepast.
2.5 De grief dat de opgelegde sanctie disproportioneel is, kan evenmin slagen. Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Het gedifferentieerde sanctiestelsel kan mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd geacht worden met het evenredigheidsbeginsel.
2.6 Slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenverordening bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010.
w.g. M. Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas