ECLI:NL:CBB:2010:BM1577

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/328
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd beslist dat zij voor het jaar 2007 niet in aanmerking kwam voor bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De procedure begon met een aanvraag die appellante op 4 mei 2007 indiende, maar deze aanvraag werd later ingetrokken. De Minister concludeerde dat appellante geen recht had op de toeslag omdat zij geen percelen had opgegeven voor uitbetaling.

De appellante heeft in haar bezwaar aangevoerd dat zij in verwarring was gebracht door de herstelbrieven van de Minister. De eerste herstelbrief bood haar de mogelijkheid om een tegenstrijdigheid in haar aanvraag op te heffen, maar appellante begreep dit verkeerd en trok haar aanvraag in. De Minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de aanvraag na de intrekking niet meer geldig was en er geen sprake was van een kennelijke fout die hersteld kon worden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister terecht had besloten dat appellante niet in aanmerking kwam voor de bedrijfstoeslag. De appellante had haar aanvraag onterecht ingetrokken en had pas in 2008 opnieuw aangegeven dat zij de aanvraag wilde handhaven, wat te laat was. Het College oordeelde dat de Minister niet verplicht was om in te gaan op de motieven van appellante voor het indienen van de aanvraag en dat de herstelbrieven geen aanleiding gaven voor de conclusie dat appellante nog steeds recht had op de toeslag.

De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/328 13 januari 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. drs. M.G. Fikken en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 24 februari 2009, bij het College binnengekomen op 4 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 19 juni 2008, waarbij verweerder heeft beslist dat appellante voor het jaar 2007 niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Bij brief van 23 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 9 november 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De feiten
- Appellante heeft met het op 4 mei 2007 bij verweerder ontvangen formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) te kennen gegeven dat zij uitbetaling van haar toeslagrechten wenst. Op het bij dit formulier behorende Overzicht gewaspercelen heeft appellante bij geen van de daarop vermelde zes percelen aangegeven dat zij deze voor uitbetaling van toeslagrechten wenst te benutten.
- Met het op 2 juni 2007 gedateerde formulier “Onvolledig/onjuiste opgave” (hierna: eerste herstelformulier) heeft verweerder appellante het volgende meegedeeld.
“U heeft op het formulier Gecombineerde opgave 2007 op blz. 21 bij vraag 3A Toeslagrechten, aangegeven dat u toeslagrechten met grond wilt laten uitbetalen. Op het overzicht gewaspercelen heeft u echter geen perceel (percelen) aangekruist in de betreffende kolom. Pas uw gegevens aan. (…)”
- Op 12 juni 2007 heeft verweerder van appellante een correctie ontvangen op het Overzicht gewaspercelen. Appellante heeft daarbij het volgende bericht.
“Op de Gecombineerde opgave 2007,blz 21 bij 3A is abusievelijk aangekruist toeslagrechten met grond te laten uitbetalen. Dit is niet de bedoeling, was dus een onjuiste aankruising.”
Tegelijk heeft appellante een kopie overgelegd van pagina 21 van de Gecombineerde opgave. Daarop staat handgeschreven bij het antwoord “ja” op de vraag “Wilt u in 2007 toeslagrechten laten uitbetalen” de mededeling “niet van toepassing, dit heb ik fout aangekruist. Dit is niet de bedoeling”.
- Vervolgens heeft verweerder appellante in verband met een onjuiste gebruikscode bij drie percelen een tweede formulier “Onvolledige/Onjuiste opgave” (hierna tweede herstelformulier) d.d. 31 juli 2007 toegezonden. Daarop wordt het volgende vermeld.
“U heeft al eerder een formulier Onvolledige/onjuiste opgave van ons ontvangen. Deze was echter vanwege een storing aan onze kant niet volledig. Excuses voor het ongemak”
Op pagina drie van dit formulier wordt vermeld onder “Toelichting foutcodes”:
“U heeft bij dit gewasperceel geen of een onjuiste gebruikscode ingevuld. Vul de juiste gebruikscode in (…)”.
- Op 13 mei 2008 heeft appellante tijdens een telefoongesprek met een medewerker van verweerder te horen gekregen dat zij in de Gecombineerde opgave wijzigingen heeft aangebracht waardoor er geen aanvraag bedrijfstoeslag meer is. Dezelfde dag heeft zij bij brief toegelicht dat deze wijziging op een vergissing berustte. Daarbij heeft zij aangegeven alsnog voor uitbetaling van bedrijfstoeslag in aanmerking te willen komen.
- Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 juli 2008 bezwaar gemaakt.
- Nadat appellante te kennen heeft gegeven af te zien van een hoorzitting, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen. In de op 12 juni 2007 retour ontvangen eerste herstelbrief heeft appellante twee maal ondubbelzinnig vermeld dat zij haar toeslagrechten niet wenst te laten uitbetalen. Op grond van deze wijziging heeft verweerder de Gecombineerde opgave niet langer mede aangemerkt als een verzoek om uitbetaling van bedrijfstoeslag. Het verzoek om alsnog in aanmerking te komen voor uitbetaling is op 14 mei 2008 ontvangen. Dit is na 11 juni 2007 en dus te laat.
De aanvraag bevatte in eerste instantie een kennelijke fout. De tegenstrijdigheid waar de kennelijke fout uit bestond heeft appellante met de wijziging van de aanvraag weggenomen. De gecombineerde opgave is hierdoor objectief gezien niet langer onlogisch of tegenstrijdig ingevuld. Verweerder hoeft zich niet te verdiepen in de motieven van de landbouwer voor het al dan niet indienen van een aanvraag en of hij door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou ontvangen.
In het verweerschrift heeft verweerder daar nog het volgende aan toegevoegd. Na de wijziging naar aanleiding van het eerste herstelformulier is er geen sprake meer van een ingediende verzamelaanvraag. Over de door appellante gestelde redenen voor het foutief wijzigen van de aanvraag, merkt verweerder op dat het de taak van appellante is om op juiste wijze betaling te verzoeken. Verweerder hoeft zich niet te verdiepen in de motieven van appellante. Dat is ook de reden waarom in het tweede herstelformulier niet verzocht is om aanvullende informatie met betrekking tot het ongedaan maken van de aanvraag tot uitbetaling.
3.2 Appellante heeft het volgende aangevoerd. Uit de eerste herstelbrief heeft zij begrepen dat zij met de wijze waarop zij aanvankelijk de Gecombineerde opgave had ingevuld haar toeslagrechten zou kwijtraken. Daarom heeft zij in haar reactie op deze herstelbrief meegedeeld dat de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten onjuist was. De tweede herstelbrief heeft zij zo begrepen dat haar aanvraag om uitbetaling nu in orde was. Pas uit het telefoongesprek op 13 mei 2008 is haar gebleken dat zij door de wijziging helemaal geen aanvraag om uitbetaling meer had lopen. Appellante meent dat zij in verwarring gebracht is door de herstelbrieven en dat zij nu zij aanvankelijk wel een aanvraag heeft ingediend, in aanmerking dient te komen voor uitbetaling van haar toeslagrechten.
3.3 Hieromtrent overweegt het College als volgt. Appellante heeft in eerste instantie met het indienen van haar Gecombineerde opgave een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Verweerder heeft na ontvangst van die Gecombineerde opgave vastgesteld dat de aanvraag zoals die in eerste instantie is gedaan innerlijk tegenstrijdig is. Appellante heeft immers om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht, maar tegelijk nagelaten aan te geven welke van haar percelen zij voor uitbetaling van haar rechten wenste te benutten. Met de eerste herstelbrief heeft verweerder appellante de gelegenheid geboden deze tegenstrijdigheid op te heffen. Appellante heeft met de op 12 juni 2007 ontvangen reactie op de eerste herstelbrief ondubbelzinnig meegedeeld dat het niet haar bedoeling is geweest het hokje met het antwoord “ja” bij de vraag “Wilt u in 2007 toeslagrechten laten uitbetaling?” aan te kruisen. Verweerder heeft daaruit de conclusie kunnen trekken dat appellante haar aanvraag om uitbetaling heeft ingetrokken. Dat betekent dat niet langer sprake was van een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten.
Niet in geschil is dat appellante vervolgens pas in de loop van 2008 kenbaar heeft gemaakt dat zij, ondanks de mededelingen van 12 juni 2007, haar oorspronkelijke aanvraag wenst te handhaven. Daarmee heeft zij (wederom) een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave gedaan. Dit verzoek is gedaan na ommekomst van de op 15 mei 2007 verstreken indieningstermijn. Het verzoek werd ook niet gedaan vóór het verstrijken van de zogenoemde kortingstermijn die eindigde op 11 juni 2007. Verweerder dient onder die omstandigheden de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste zin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 af te wijzen.
3.4 Voorzover appellante een beroep heeft willen doen op het bestaan van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave zoals die luidde na de op 12 juni 2007 bij verweerder ontvangen wijziging – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat toch beoogd werd uitbetaling van toeslagrechten te verkrijgen – gaat dit er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, slechts aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Nu met de Gecombineerde opgave, zoals die luidde na de op 12 juni 2007 door verweerder ontvangen wijziging, uiteindelijk geen aanvraag tot uitbetaling van toeslagrechten (de steunaanvraag) is gedaan – deze aanvraag is immers ingetrokken op 12 juni 2007 - is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen plaats.
3.5 Het College volgt appellante niet in haar betoog dat zij in verwarring is gebracht door de herstelbrieven van verweerder en dat zij om die reden uitbetaling van haar toeslagrechten dient te ontvangen.
De eerste herstelbrief is verstuurd om appellante de gelegenheid te bieden een tegenstrijdigheid in de aanvraag op te heffen. Zonder dat percelen waren opgegeven waarop de toeslagrechten konden worden uitbetaald, kon verweerder immers niet over gaan tot de gevraagde uitbetaling. De bewoordingen van deze herstelbrief bieden geen enkel aanknopingspunt voor de door appellante getrokken conclusie dat als zij haar aanvraag zou handhaven zij haar toeslagrechten zou kwijtraken. Voor zover het appellante onduidelijk was wat precies met deze brief bedoeld werd had het op haar weg gelegen terzake navraag bij verweerder te doen. Dat zij dit niet heeft gedaan en op grond van haar (onjuiste) interpretatie van deze brief haar aanvraag ongedaan heeft gemaakt, dient voor haar rekening en risico te komen.
De tweede herstelbrief betrof het niet vermelden van gebruikscodes bij een drietal percelen. Daarin valt geen bevestiging te lezen van appellantes veronderstelling dat zij na de wijziging van de Gecombineerde opgave nog steeds een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten had lopen.
3.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010.
w.g. M. Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas