3. De beoordeling van het geschil
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen. In de op 12 juni 2007 retour ontvangen eerste herstelbrief heeft appellante twee maal ondubbelzinnig vermeld dat zij haar toeslagrechten niet wenst te laten uitbetalen. Op grond van deze wijziging heeft verweerder de Gecombineerde opgave niet langer mede aangemerkt als een verzoek om uitbetaling van bedrijfstoeslag. Het verzoek om alsnog in aanmerking te komen voor uitbetaling is op 14 mei 2008 ontvangen. Dit is na 11 juni 2007 en dus te laat.
De aanvraag bevatte in eerste instantie een kennelijke fout. De tegenstrijdigheid waar de kennelijke fout uit bestond heeft appellante met de wijziging van de aanvraag weggenomen. De gecombineerde opgave is hierdoor objectief gezien niet langer onlogisch of tegenstrijdig ingevuld. Verweerder hoeft zich niet te verdiepen in de motieven van de landbouwer voor het al dan niet indienen van een aanvraag en of hij door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou ontvangen.
In het verweerschrift heeft verweerder daar nog het volgende aan toegevoegd. Na de wijziging naar aanleiding van het eerste herstelformulier is er geen sprake meer van een ingediende verzamelaanvraag. Over de door appellante gestelde redenen voor het foutief wijzigen van de aanvraag, merkt verweerder op dat het de taak van appellante is om op juiste wijze betaling te verzoeken. Verweerder hoeft zich niet te verdiepen in de motieven van appellante. Dat is ook de reden waarom in het tweede herstelformulier niet verzocht is om aanvullende informatie met betrekking tot het ongedaan maken van de aanvraag tot uitbetaling.
3.2 Appellante heeft het volgende aangevoerd. Uit de eerste herstelbrief heeft zij begrepen dat zij met de wijze waarop zij aanvankelijk de Gecombineerde opgave had ingevuld haar toeslagrechten zou kwijtraken. Daarom heeft zij in haar reactie op deze herstelbrief meegedeeld dat de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten onjuist was. De tweede herstelbrief heeft zij zo begrepen dat haar aanvraag om uitbetaling nu in orde was. Pas uit het telefoongesprek op 13 mei 2008 is haar gebleken dat zij door de wijziging helemaal geen aanvraag om uitbetaling meer had lopen. Appellante meent dat zij in verwarring gebracht is door de herstelbrieven en dat zij nu zij aanvankelijk wel een aanvraag heeft ingediend, in aanmerking dient te komen voor uitbetaling van haar toeslagrechten.
3.3 Hieromtrent overweegt het College als volgt. Appellante heeft in eerste instantie met het indienen van haar Gecombineerde opgave een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Verweerder heeft na ontvangst van die Gecombineerde opgave vastgesteld dat de aanvraag zoals die in eerste instantie is gedaan innerlijk tegenstrijdig is. Appellante heeft immers om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht, maar tegelijk nagelaten aan te geven welke van haar percelen zij voor uitbetaling van haar rechten wenste te benutten. Met de eerste herstelbrief heeft verweerder appellante de gelegenheid geboden deze tegenstrijdigheid op te heffen. Appellante heeft met de op 12 juni 2007 ontvangen reactie op de eerste herstelbrief ondubbelzinnig meegedeeld dat het niet haar bedoeling is geweest het hokje met het antwoord “ja” bij de vraag “Wilt u in 2007 toeslagrechten laten uitbetaling?” aan te kruisen. Verweerder heeft daaruit de conclusie kunnen trekken dat appellante haar aanvraag om uitbetaling heeft ingetrokken. Dat betekent dat niet langer sprake was van een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten.
Niet in geschil is dat appellante vervolgens pas in de loop van 2008 kenbaar heeft gemaakt dat zij, ondanks de mededelingen van 12 juni 2007, haar oorspronkelijke aanvraag wenst te handhaven. Daarmee heeft zij (wederom) een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave gedaan. Dit verzoek is gedaan na ommekomst van de op 15 mei 2007 verstreken indieningstermijn. Het verzoek werd ook niet gedaan vóór het verstrijken van de zogenoemde kortingstermijn die eindigde op 11 juni 2007. Verweerder dient onder die omstandigheden de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste zin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 af te wijzen.
3.4 Voorzover appellante een beroep heeft willen doen op het bestaan van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave zoals die luidde na de op 12 juni 2007 bij verweerder ontvangen wijziging – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat toch beoogd werd uitbetaling van toeslagrechten te verkrijgen – gaat dit er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, slechts aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Nu met de Gecombineerde opgave, zoals die luidde na de op 12 juni 2007 door verweerder ontvangen wijziging, uiteindelijk geen aanvraag tot uitbetaling van toeslagrechten (de steunaanvraag) is gedaan – deze aanvraag is immers ingetrokken op 12 juni 2007 - is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen plaats.
3.5 Het College volgt appellante niet in haar betoog dat zij in verwarring is gebracht door de herstelbrieven van verweerder en dat zij om die reden uitbetaling van haar toeslagrechten dient te ontvangen.
De eerste herstelbrief is verstuurd om appellante de gelegenheid te bieden een tegenstrijdigheid in de aanvraag op te heffen. Zonder dat percelen waren opgegeven waarop de toeslagrechten konden worden uitbetaald, kon verweerder immers niet over gaan tot de gevraagde uitbetaling. De bewoordingen van deze herstelbrief bieden geen enkel aanknopingspunt voor de door appellante getrokken conclusie dat als zij haar aanvraag zou handhaven zij haar toeslagrechten zou kwijtraken. Voor zover het appellante onduidelijk was wat precies met deze brief bedoeld werd had het op haar weg gelegen terzake navraag bij verweerder te doen. Dat zij dit niet heeft gedaan en op grond van haar (onjuiste) interpretatie van deze brief haar aanvraag ongedaan heeft gemaakt, dient voor haar rekening en risico te komen.
De tweede herstelbrief betrof het niet vermelden van gebruikscodes bij een drietal percelen. Daarin valt geen bevestiging te lezen van appellantes veronderstelling dat zij na de wijziging van de Gecombineerde opgave nog steeds een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten had lopen.
3.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.