ECLI:NL:CBB:2010:BL3035

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/121
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing voorlopige voorziening in verband met Q-koorts en doden van drachtige geiten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 februari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door S, die werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B. Smit. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door dr. C.J.M. Bruschke en F.G. van Zijderveld, had op 29 januari 2010 een maatregel getroffen tot het doden van alle drachtige geiten en mannelijke geiten op het bedrijf van S, gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. S had bezwaar gemaakt tegen deze maatregel en verzocht om opheffing van de voorlopige voorziening die op 5 februari 2010 was getroffen.

Tijdens de zitting op 8 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van Q-koorts op het bedrijf van S, gebaseerd op drie positieve resultaten van tankmelkonderzoeken. S had betoogd dat de testresultaten onbetrouwbaar waren vanwege stress bij de geiten tijdens de monstername, maar de voorzieningenrechter vond dat de bacteriën alleen kunnen worden afgescheiden als ze daadwerkelijk in de dieren aanwezig zijn.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om de resultaten van de contra-expertise van laboratoria in Frankrijk en Duitsland af te wachten, aangezien de reeds verkregen positieve uitslagen voldoende basis boden voor de genomen maatregel. Daarom werd het verzoek van S tot opheffing van de voorlopige voorziening ingewilligd, en werd de maatregel tot doden van de drachtige geiten en mannelijke geslachtsrijpe dieren op het bedrijf van S bevestigd.

Uitspraak

GERECTIFICEERDE VERSIE
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 10/121 8 februari 2010
11230
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:84 juncto 8:67 juncto 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaak van:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister), verzoeker,
gemachtigde: mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag.
tegen
S, te X (hierna: S), verweerder,
gemachtigde: mr. B. Smit, te Roermond,
Zitting hebben:
mr. E.R. Eggeraat, voorzieningenrechter,
mr. N.W.A. Verrijt, waarnemend griffier.
Ter zitting heeft de Minister zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is voor de Minister verschenen dr. C.J.M. Bruschke, bij de Minister werkzaam als eerste veterinair deskundige en F.G. van Zijderveld, Hoofd Divisie Bacteriologie en TSE’s tevens Plaatsvervangend directeur CVI van Wageningen UR. S is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Aan de orde is het bij het College op 6 februari 2010 binnengekomen verzoek om opheffing van de op 5 februari 2010 getroffen voorziening, waarbij het besluit van 29 januari 2010 is geschorst, voor zover daarin is vervat de op artikel 22, eerste lid, onder f, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gebaseerde maatregel tot het doden van alle drachtige geiten en mannelijke geiten op het bedrijf van S.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten heeft de voorzieningenrechter aan partijen de beslissing en de gronden van de beslissing medegedeeld.
Beslissing:
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot opheffing van de getroffen voorlopige voorziening van 5 februari 2010 met onmiddellijke ingang toe.
Gronden:
De voorzieningenrechter heeft het besluit van 29 januari 2010 voor zover daarin is vervat de maatregel tot het doden van alle drachtige geiten en geslachtsrijpe mannelijke geiten geschorst, omdat de tankmelkonderzoeken onvoldoende basis tot het treffen van deze maatregel boden.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en de ter zitting gedane toelichting daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat er thans wel voldoende basis bestaat om met voldoende zekerheid te kunnen constateren dat sprake is van Q-koorts.
Daartoe wordt overwogen dat thans drie positieve resultaten van het tankmelkonderzoek beschikbaar zijn. Eén positief resultaat van het door de VWA op 25 januari 2010 genomen monster en twee positieve resultaten afgegeven door het CVI en de GD naar aanleiding van de op 5 februari 2010 genomen tankmelkmonsters. De voorzieningenrechter gaat daarbij uit van de betrouwbaarheid van de PCR-test.
S heeft aangevoerd dat de testresultaten van het op 5 februari 2010 genomen monster niet betrouwbaar kunnen worden geacht, omdat zijn geiten ten tijde van de afname van dat monster vanwege de taxatie die op dat moment plaatsvond gestrest waren en daardoor minder melk gaven en meer bacteriën afscheidden. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat hetgeen S hieromtrent stelt juist is, acht de voorzieningenrechter van belang dat de bacteriën alleen worden afgescheiden indien deze in de dieren aanwezig zijn.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen aanleiding bestaat om de resultaten van de door S in het kader van een contra-expertise ingeschakelde laboratoria uit Frankrijk en Duitsland af te wachten, nu ook in het geval deze resultaten negatief blijken te zijn dit niet af doet aan de reeds afgegeven positieve uitslagen. Deze resultaten kunnen eventueel door S nog in bezwaar worden ingebracht.
Gelet op het voorgaande bestaat ook geen grond meer voor het oordeel dat de Minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het treffen van de maatregel tot doding van alle drachtige geiten en mannelijke geslachtsrijpe dieren op het bedrijf van S.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. N.W.A. Verrijt