ECLI:NL:CBB:2009:BK5886

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/530
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag 2007 op basis van GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor bedrijfstoeslag 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 11 mei 2007, maar appellant had niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Pas op 14 mei 2008, meer dan een jaar later, heeft hij een verzoek tot uitbetaling ingediend, wat te laat was volgens de geldende Europese regelgeving. De Minister heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor uitbetaling.

Tijdens de zitting heeft appellant betoogd dat hij misleid was door een medewerker van de Dienst Regelingen, die hem zou hebben verzekerd dat zijn aanvraag alsnog gecorrigeerd zou worden. Het College heeft echter vastgesteld dat uit de ingediende Gecombineerde opgave niet bleek dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. De verantwoordelijkheid voor het correct indienen van de aanvraag lag bij appellant, en het College oordeelde dat de Minister niet verplicht was om appellant te wijzen op de onvolledigheid van zijn aanvraag.

Het College heeft geconcludeerd dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die door de Minister hersteld had moeten worden. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 9 november 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/530 9 november 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B appellant,
gemachtigde: J. Grimmius, werkzaam bij de Nederlandse Melkveehouders Vakbond,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. M. Prijs en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij een op 14 april 2009 ter griffie ontvangen brief beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 maart 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 17 juni 2008 waarbij verweerder de aanvraag bedrijfstoeslag 2007 van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 13 mei 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 25 september 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van C, is verschenen. De gemachtigde is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 11 mei 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het laten uitbetalen van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt onder rubriek 3A Toeslagrechten bij de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen?”: “ Let op: beantwoordt u deze vraag niet dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op de vraag “nee” is.”
- Appellant heeft op het formulier bij rubriek 3A “Toeslagrechten” niet het hokje “ja” aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn gewone toeslagrechten wilde laten uitbetalen; evenmin heeft hij bij het hokje “nee” iets aangekruist.
- Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, heeft hij bij geen van de 41 door hem vermelde graspercelen aangegeven dat hij deze wenst te benutten voor de uitbetaling van toeslagrechten.
- Bij een op 14 mei 2008 bij verweerder ontvangen brief heeft appellant verzocht de toeslagrechten over het jaar 2007 uit te betalen.
- Bij besluit van 17 juni 2008 heeft verweerder het verzoek om uitbetaling van de bedrijfstoeslag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij een op 9 juli 2008 bij verweerder ontvangen brief bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant (kennelijk) ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft met de op 11 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Pas bij een op 14 mei 2008 bij verweerder ontvangen brief heeft hij alsnog daarom verzocht. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 kon appellant zijn aanvraag voor uitbetaling van de toeslagrechten uiterlijk tot 15 mei 2007 indienen. Het pas op 14 mei 2008 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Met betrekking tot het betoog van appellant dat hij zich niet juist behandeld voelt, merkt verweerder op dat het de eigen verantwoordelijkheid van de landbouwer is om zijn aanvraag juist en tijdig in te vullen. Van hem mag verwacht worden dat hij zich, alvorens de aanvraag in te dienen, op de hoogte stelt van de toepasselijke regelgeving.
Appellants betoog dat hij op grond van een op 13 juli 2007 met een medewerker van verweerder gevoerd telefoongesprek begrepen had dat deze de Gecombineerde opgave alsnog zo zou aanpassen dat hij in aanmerking zou komen voor uitbetaling van bedrijfstoeslag maakt dit niet anders. Feit is dat dit gesprek gevoerd werd op 13 juli 2007 en dat dus op dat ogenblik reeds geen wijziging van de aanvraag meer mogelijk was.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan nog het volgende toegevoegd.
Met betrekking tot de gestelde misleiding door verweerder geldt allereerst dat verweerder niet bevoegd is tot het indienen van een verzamelaanvraag. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de aanvrager. Verweerder heeft een notitie achterhaald van een op 10 juli 2007 met appellant gevoerd telefoongesprek. Daaruit blijkt niet dat er door een LNV-medewerker is aangeboden om kruisjes te plaatsen op de aanvraag. Van een telefoongesprek op 13 juli 2007 heeft verweerder geen verslag kunnen vinden.
Appellant heeft ten onrechte uit het overzicht Geregistreerde toeslagrechten van 31 december 2007 afgeleid dat uitbetaling van de toeslagrechten zou volgen. Appellant had behoren te begrijpen dat het hier slechts om rechten gaat die beschikbaar zijn voor uitbetaling. Er volgt echter geen uitbetaling als daartoe, zoals in het geval van appellant, geen aanvraag is gedaan.
Het beroep dat appellant doet op artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan reeds niet slagen omdat dit artikel alleen van toepassing is op het eerste jaar van de bedrijfstoeslagregeling, te weten 2006. Verder merkt verweerder nog op dat appellant middels een overzicht “Voorlopige toeslagrechten” van 24 januari 2006 is geïnformeerd over de toeslagrechten. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft verweerder voor appellante het aantal, de soort en de waarde van de toeslagrechten vastgesteld. Verweerder heeft appellant dus wel tijdig geïnformeerd en daarmee voldaan aan artikel 34, eerste lid, van Verordening nr. 1782/2003.
4. Het standpunt van appellant
Appellant acht zich misleid door verweerder. Tijdens een op 13 juli 2007 met een medewerker van verweerder gevoerd telefoongesprek is appellant meegedeeld dat hij geen uitbetaling van toeslagrechten had aangevraagd met de Gecombineerde opgave. Verder had hij ook geen kruisjes geplaatst voor uitbetaling van de toeslagrechten achter de percelen vermeld op het overzicht gewaspercelen. De medewerker bood toen aan dit alsnog te doen. Appellant ging er vervolgens van uit dat alles dus in orde zou komen. Dit werd nog eens versterkt door de ontvangst van het overzicht toeslagrechten per 31 december 2007.
Verweerder heeft appellant, die in 2007 voor het eerst aan de bedrijfstoeslagregeling deelnam, in strijd met artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geen aanvraagformulier verstrekt met informatie over zijn toeslagrechten. Deze informatie bereikte hem pas per 31 december 2007. Indien deze informatie wel was verstrekt op de gecombineerde opgave, dan had appellant de verzamelaanvraag wel goed kunnen invullen.
Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 niet voorschrijft dat de landbouwer ieder jaar apart moet aangeven dat hij uitbetaling van de toeslagrechten wenst. Met het toezenden van de verzamelaanvraag geeft hij reeds aan uitbetaling te wensen. In de Gecombineerde opgave 2006 was dit veel duidelijker. Toen kon men op pagina 1 aangeven uitbetaling te wensen. In de Gecombineerde opgave 2007 moet dat bij een op pagina 21 weggestopte vraag gebeuren.
Het is onbegrijpelijk en onlogisch dat verweerder geen contact heeft opgenomen met appellant om hem er op te wijzen dat hij geen kruisje had geplaatst voor uitbetaling van de toeslagrechten. Het niet verzoeken om uitbetaling van toeslagrechten is overduidelijk een kennelijk fout die verweerder had moeten erkennen.
Tenslotte vloeit uit de Comptabiliteitswet voort dat verweerder verplicht is de Europese subsidies rechtmatig en doeltreffend uit te betalen. Appellant merkt op dat in strijd met deze verplichting hem de GLB inkomenssteun wordt onthouden vanwege een fout in de verzamelaanvraag.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 11 mei 2007, niet blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met de door verweerder op 14 mei 2008 van appellant ontvangen brief, heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Ten tijde van de indiening van de aanvraag op 14 mei 2008 was sprake van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen. Nu er geen tijdige aanvraag is gedaan heeft appellant niet voldaan aan de voorwaarden voor uitbetaling van bedrijfstoeslag. In die situatie dient de aanvraag tot uitbetaling op grond van de toepasselijke Europese regelgeving, te worden afgewezen. Hetgeen in dat kader over de Comptabiliteitswet is betoogd, doet daar niets aan af.
5.3 Met betrekking tot het betoog van appellant dat hem door een medewerker van verweerder is toegezegd dat het kruisje alsnog zou worden gezet, overweegt het College het volgende. Los van de vraag of een toezegging van deze aard tot het uitbetalen van toeslagrechten zou kunnen leiden, kan dit betoog niet slagen, reeds omdat van een dergelijke toezegging niet is gebleken. Uit de door verweerder overgelegde telefoonnotitie van een op 10 juli 2007 met appellant gevoerd telefoongesprek blijkt slechts dat gesproken is over het intekenen van percelen op de bedrijfskaart. Dat tijdens dit gesprek toegezegd zou zijn dat de LNV-medewerker de kruisjes in de verzamelaanvraag zou plaatsen blijkt hieruit niet. Dat dit wel zou zijn gezegd, is ook ter zitting niet aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellant ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat door de medewerker niet expliciet is gezegd dat de door appellant gemaakte fout zou worden hersteld, maar dat hij er van uit is gegaan dat het op de door hem beschreven manier zou gebeuren.
5.4 Het beroep dat appellant doet op artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan niet slagen, reeds omdat op geen enkele wijze is gebleken dat het niet vermelden van informatie over de toeslagrechten op de Gecombineerde opgave appellant belet heeft om tijdig een aanvraag voor bedrijfstoeslag te doen.
5.5 Het betoog van appellant dat sprake is van een kennelijke fout in de op 14 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen - kan niet slagen. Dit betoog gaat er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
5.6 Onjuist is het betoog van appellant dat artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 niet zou verplichten tot het jaarlijks indienen van een aanvraag. Dit artikel stelt immers in het eerste lid dat elk jaar een aanvraag moet worden ingediend. Dat het tweede lid van dit artikel het mogelijk maakt dat de lidstaat kiest voor een systeem waarin alleen de veranderingen ten opzichte van het voorgaande jaar hoeft te worden opgegeven, maakt dat niet anders. Voor een dergelijk systeem is in Nederland voor het uitbetalen van de toeslagrechten niet gekozen.
5.7 Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer de Gecombineerde opgave juist ingevuld en tijdig in te dienen. Het is geen taak van verweerder om te treden in de motieven die de landbouwer kan hebben om geen rechtstreekse betaling aan te vragen. Evenmin rust op verweerder een verplichting om de landbouwer er op te wijzen dat hij met een andere invulling van de Gecombineerde opgave mogelijk een voor hem gunstiger resultaat kan bereiken.
5.8 Het College komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2009.
w.g. M.Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas