ECLI:NL:CBB:2009:BK5870
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van GLB-inkomenssteun
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 21 november 2008, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 6 mei 2008. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 18 november 2009 uitspraak gedaan.
De kern van het geschil draait om de vraag of appellant tijdig een aanvraag voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten heeft ingediend. Appellant had op 18 mei 2007 een Gecombineerde opgave ingediend, maar had daarbij niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. De Minister heeft gesteld dat deze opgave niet als een aanvraag voor rechtstreekse betalingen kan worden beschouwd, en dat de latere aanvraag van 22 april 2008 te laat was ingediend. Appellant betoogde dat zijn opgave op 18 mei 2007 wel degelijk een aanvraag was, en dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om deze aan te vullen.
Het College heeft geoordeeld dat de Gecombineerde opgave op geen enkele wijze aangaf dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. De vraag of er sprake was van een kennelijke fout in de opgave kon niet aan de orde komen, omdat er geen steunaanvraag was ingediend. Het College heeft geconcludeerd dat de Minister terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat deze te laat was ingediend en er geen sprake was van overmacht. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om duidelijk te maken dat hij een uitbetaling wenst, en dat het niet de taak van de Minister is om in de motieven van de aanvrager te treden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier.