ECLI:NL:CBB:2009:BK5771

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/300
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag bedrijfstoeslag op basis van GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 16 april 2007 via een formulier genaamd 'Gecombineerde opgave', maar appellante had niet aangegeven dat zij gebruik wilde maken van haar toeslagrechten. Na een verzoek op 27 mei 2008 om alsnog uitbetaling te ontvangen, werd dit verzoek afgewezen omdat het te laat was ingediend. De Minister stelde dat de aanvraag niet als een verzamelaanvraag kon worden beschouwd, omdat de Gecombineerde opgave geen duidelijke intentie toonde om toeslagrechten aan te vragen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de procedure en de relevante Europese regelgeving, met name Verordening (EG) nr. 796/2004, in overweging genomen. Het College concludeerde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die de late indiening zou rechtvaardigen. De appellante stelde dat de afwijzing van haar aanvraag niet in verhouding stond tot de gemaakte administratieve fout, maar het College oordeelde dat de Minister op basis van de geldende regels verplicht was om de aanvraag af te wijzen.

De uitspraak van het College bevestigde dat de belangenafweging in dit geval beperkt was door de wettelijke voorschriften, en dat de Minister geen ruimte had om af te wijken van de regels. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 18 november 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/300 18 november 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: C. van Klinken, BBA/ab, werkzaam bij Countus accountants en adviseurs te Zwolle,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. R. Lamain-Nuijen en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 18 februari 2009, bij het College binnengekomen op 25 februari 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 19 juni 2008, waarbij verweerder appellantes aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 8 juni 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A en D zijn verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 16 april 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij punt 3A “Toeslagrechten” bij de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen”:
“Let op: beantwoordt u deze vraag niet, dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op deze vraag “Nee” is.”
Appellante heeft bij deze vraag vervolgens niet het hokje “nee” aangekruist en evenmin het hokje “ja”.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellante op bepaalde percelen haar toeslagrechten wilde gebruiken.
- Met een op 27 mei 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellante te kennen gegeven dat zij abusievelijk met de Gecombineerde opgave geen uitbetaling van haar bedrijfstoeslag heeft gevraagd. Zij heeft verweerder verzocht alsnog tot uitbetaling over te gaan. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om haar verzamelaanvraag te mogen wijzigen.
- Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder dit verzoek afgewezen en meegedeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 juli 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Uit appellantes Gecombineerde opgave, zoals ontvangen op 16 april 2007, blijkt niet dat appellante uitbetaling van haar toeslagrechten wenste. Deze opgave wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij een op 27 mei 2008 door verweerder ontvangen brief heeft appellante te kennen gegeven dat zij alsnog uitbetaling van haar toeslagrechten wenst.
Vaststaat dat de aanvraag van 27 mei 2008 te laat is ingediend. Na de sluiting van de aanvraagperiode op 11 juni 2007 kon de aanvraag uitsluitend worden gewijzigd bij aanwezigheid van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Daarvan is hier geen sprake nu de Gecombineerde opgave door het niet aanvragen van bedrijfstoeslag niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het staat de landbouwer vrij zijn toeslagrechten al dan niet te laten uitbetalen. Het behoort niet tot de taak van verweerder zich bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout te verdiepen in de eventuele motieven van de landbouwer om al dan niet een aanvraag in te dienen dan wel zich af te vragen of de landbouwer door de aanvraag anders in te vullen wellicht meer subsidie zou hebben ontvangen.
Verweerder heeft appellantes betoog dat het bestreden besluit strijdig is met de redelijkheid en de billijkheid opgevat als een beroep op het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel. Dit beroep kan niet slagen nu de hierbij betrokken afweging van belangen beperkt is voorzover dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. Hier is op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004 dwingend voorgeschreven dat een te laat ingediende aanvraag bedrijfstoeslag moet worden afgewezen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante meent dat het afwijzen van de aanvraag bedrijfstoeslag in geen enkele verhouding staat tot de gemaakte kleine administratieve fout van het niet plaatsen van een kruisje op de Gecombineerde opgave.
Zij doet een beroep op de redelijkheid en de billijkheid.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de op 16 april 2007 ontvangen Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat appellante gebruik wil maken van haar toeslagrechten. Appellante heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 27 mei 2008, heeft appellante de verzamelaanvraag gedaan.
Dit verzoek is ontvangen na de op 15 mei 2007 verstreken indieningstermijn en het is evenmin ontvangen vóór het verstrijken op 11 juni 2007 van de in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004 bedoelde kortingstermijn. Gelet op het eerste lid, laatste volzin, van dit artikel moet de aanvraag dan worden afgewezen.
5.2 Voor zover appellante zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 16 april 2007 ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen - ziet zij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 16 april 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Het betoog van appellante dat door het niet toekennen van bedrijfstoeslag in strijd met redelijkheid en billijkheid is gehandeld - hetgeen is opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Awb - kan niet slagen.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend en niet gebleken is dat dit te wijten is aan overmacht.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. F.W. du Marchie Sarvaas