ECLI:NL:CBB:2009:BK5770

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/368
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 4 maart 2009, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 27 januari 2009, dat voortvloeide uit een eerdere afwijzing van zijn verzoek om uitbetaling van de bedrijfstoeslag. De Minister had in zijn besluit van 18 juli 2008 gesteld dat appellant met de ingediende Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling had gedaan, omdat hij niet had aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellant voerde aan dat hij door overmacht, namelijk de ziekte van zijn vader, niet in staat was om de aanvraag correct in te vullen.

Tijdens de zitting op 28 oktober 2009 werd vastgesteld dat appellant op 16 mei 2007 de Gecombineerde opgave had ingediend, maar dat deze niet voldeed aan de eisen voor een aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag. Het College oordeelde dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien deze pas op 1 juli 2008 was ontvangen, wat meer dan 25 dagen na de deadline was. Appellant had niet aangetoond dat er sprake was van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave, noch dat hij tijdig melding had gemaakt van de overmacht, zoals vereist door de Europese regelgeving.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een aanvraag voor de bedrijfstoeslag. De belangenafweging die appellant had ingeroepen, werd niet gehonoreerd, omdat de wetgeving duidelijk voorschrijft wanneer aanvragen moeten worden ingediend en wat de gevolgen zijn van te late indiening. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/368 18 november 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. R. Lamain-Nuijen en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 4 maart 2009, bij het College binnengekomen op 5 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 18 juli 2008, waarbij verweerder appellants verzoek om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 11 juni 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn moeder, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 72
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 16 mei 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het laten uitbetalen van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij punt 3A “Toeslagrechten” de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen?”:
“ Let op: beantwoordt u deze vraag niet dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op de vraag “nee” is.”
Appellant heeft op het formulier bij deze vraag niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn gewone toeslagrechten wilde laten uitbetalen en evenmin het hokje “nee”.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, heeft hij bij geen van de door hem vermelde graspercelen aangegeven dat hij deze wenst te benutten voor de uitbetaling van toeslagrechten.
- Naar aanleiding van telefonische navraag bij verweerder over het uitblijven van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2007 heeft appellant bij brief van 27 juni 2008, bij verweerder ontvangen op 1 juli 2008, meegedeeld dat als gevolg van overmacht per abuis met de Gecombineerde opgave geen verzoek om uitbetaling van bedrijfstoeslag is gedaan. Appellant heeft daarom verzocht de opgave in die zin te mogen wijzigen dat alsnog tot uitbetaling van de bedrijfstoeslag kan worden overgegaan.
- Bij besluit van 18 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag bedrijfstoeslag 2007 van appellant afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 juli 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft met de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan.
Pas bij een op 1 juli 2008 ontvangen brief heeft hij alsnog daarom verzocht. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 kon appellant zijn aanvraag voor uitbetaling van de toeslagrechten uiterlijk tot 15 mei 2007 indienen. Het pas op 1 juli 2008 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten was dus te laat. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen. Dit zou slechts anders zijn geweest indien er sprake zou zijn geweest van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave.
Op grond van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan het te laat indienen van een aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag worden verschoond.
Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat zijn vader, wijlen C. Zeilemaker, in februari 2007 een ingrijpende medische operatie heeft ondergaan als gevolg waarvan hij met uitvalsverschijnselen te maken kreeg en niet meer in staat was de Gecombineerde opgave in te vullen. Daarom heeft appellant, die, nu zijn vader tot aan zijn ziekte de administratieve zaken van het bedrijf regelde, niet goed op de hoogte was met de Regeling, en niet zijn vader de Gecombineerde opgave ingevuld. Hieruit heeft verweerder niet kunnen opmaken dat het appellant onmogelijk was tijdig een aanvraag voor bedrijfstoeslag in te dienen.
Daarenboven heeft appellant nagelaten de overmacht binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de landbouwer mogelijk is, zoals artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 eist, schriftelijk aan verweerder te melden.
Appellants grief dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door dit besluit is opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De daarmee gemoeide belangenafweging is ingevolge artikel 3:4 Awb beperkt indien dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. De toepasselijke Europese regels regelen uitputtend wanneer sprake is van een te laat ingediende aanvraag en wat daarvan de gevolgen zijn. Slechts in een situatie van overmacht kan een te late indiening van een aanvraag verschoonbaar zijn. Niet gebleken is dat de te late aanvraag het gevolg is geweest van een situatie van overmacht. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de aanvrager van de bedrijfstoeslag, wijlen C. Zeilemaker, in verband met zijn langdurige arbeidsongeschiktheid zijn zoon, appellant, heeft ingeschakeld om de Gecombineerde opgave in te vullen. Niet valt in te zien waarom het voor de zoon onmogelijk was een tijdige aanvraag bedrijfstoeslag in te dienen. Dat hij niet op de hoogte was van de toepasselijke regelgeving dient voor zijn rekening en risico te komen. Van een ondernemer mag immers verwacht worden dat hij zich tijdig informeert over de voorwaarden om voor de door hem gewenste steun in aanmerking te komen. Het gebrek aan kennis over de toepasselijke regels had opgelost kunnen worden door een derde, die wel bekend was met de Regeling, bij het invullen van de Gecombineerde aanvraag te betrekken.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft aangevoerd dat zijn ernstig zieke vader het invullen van de Gecombineerde moest overlaten aan hem. Appellant heeft vervolgens verzuimd de voor het aanvragen van bedrijfstoeslag benodigde kruisjes te plaatsen. Dit is aan te merken als een situatie van overmacht.
Door geen overmacht te aanvaarden loopt appellant een bedrag van € 7000.-- mis, dat onmisbaar is voor zijn bedrijf in financieel moeilijke tijden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 16 mei 2007, niet blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Pas met de door verweerder op 1 juli 2008 van appellant ontvangen brief , heeft appellant de verzamelaanvraag ingediend.
5.2 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 1 juli 2008 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, diende de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen tenzij er sprake is van een kennelijke fout in de verzamelaanvraag.
5.3 Voorzover appellant een beroep heeft willen doen op het bestaan van een kennelijke fout in de op 16 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen - gaat dit er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.4 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
Gelet hierop kan appellants beroep op overmacht in verband met ernstige ziekte in 2007 van zijn op 4 januari 2009 overleden vader, niet slagen.
Aangezien de vader van appellant wegens ernstige en langdurige ziekte daartoe niet staat was heeft appellant de Gecombineerde opgave ingevuld.
Nu appellant er in geslaagd is de Gecombineerde opgave op 16 mei 2007 – en dus tijdig – in te dienen, valt niet in te zien waarom appellant niet ook in staat was het gedeelte betreffende de aanvraag bedrijfstoeslag correct in te vullen. Voorzover dit voortkwam uit onbekendheid met de toepasselijke regelgeving levert dit geen te honoreren beroep op overmacht op. De landbouwer die steun wenst te ontvangen dient zich immers tevoren van de toepasselijke regels op de hoogte te stellen. Verder is niet gebleken dat het appellant onmogelijk was een derde, die wel met de Regelgeving bekend was, bij het invullen van de Gecombineerde opgave te betrekken.
Daarenboven heeft appellant nagelaten om, zoals artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 voorschrijft, verweerder binnen 10 werkdagen na het intreden van de gestelde overmacht daarvan op de hoogte te brengen.
5.5 Het betoog van appellant dat hij door het niet ontvangen van de bedrijfstoeslag € 7000.-- misloopt, welk bedrag hij in zijn bedrijf niet kan missen, is door het College opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend en niet gebleken is dat dit te wijten is aan overmacht. Deze grief kan dus niet slagen.
5.6 Het College komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. F.W. du Marchie Sarvaas