ECLI:NL:CBB:2009:BK3468

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/240
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van een onderneming in het kader van het Bedrijfschap Afbouw en de rechtsgeldigheid van de ambtshalve registratie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 november 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen A B.V. en het Bedrijfschap Afbouw. De procedure begon op 1 april 2008, toen A B.V. een beroepschrift indiende tegen een besluit van het Bedrijfschap Afbouw van 27 februari 2008, waarin het bezwaar van A B.V. tegen een eerdere registratie van haar onderneming ambtshalve werd afgewezen. De registratie vond plaats op basis van gegevens uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waaruit bleek dat A B.V. zich bezighield met vloerafwerkingen. A B.V. voerde aan dat haar werkzaamheden voornamelijk bestonden uit bemiddeling en technisch advies, en dat zij geen personeel in dienst had. Het College moest beoordelen of de registratie van A B.V. als onderneming die een stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf uitoefent, terecht was.

Het College concludeerde dat het Bedrijfschap Afbouw op goede gronden had vastgesteld dat de werkzaamheden van A B.V. onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw vallen. De appellante had geen gehoor gegeven aan verzoeken om informatie en had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar bezwaar mondeling toe te lichten. Het College oordeelde dat de werkzaamheden van A B.V. niet alleen uit advisering bestonden, maar ook de uitvoering omvatten, wat leidde tot de conclusie dat de registratie terecht was. Het beroep van A B.V. werd ongegrond verklaard, zonder dat het College aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/240 11 november 2009
3110 Registratie
ambtshalve
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: C, bestuurder van Handelsmaatschappij C B.V., enig aandeelhouder van appellante,
tegen
het Bedrijfschap Afbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 1 april 2008 is ter griffie van het College ontvangen een bij verweerder ingekomen en door hem ter behandeling als beroepschrift aan het College doorgezonden brief van appellante van 24 maart 2008.
In voornoemde brief heeft appellant grieven aangevoerd tegen een besluit van verweerder van 27 februari 2008. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen een besluit van 18 oktober 2007, waarbij het bedrijf van appellante ambtshalve bij verweerder is geregistreerd, ongegrond verklaard.
Bij brieven van 9 april 2008 en 24 april 2008 heeft appellante een beroepschrift, respectievelijk een nader stuk ingediend.
Bij brief van 26 mei 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 21 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw (Stb. 2006, 724; hierna: Instellingsbesluit) is onder andere het volgende bepaald:
" Artikel 2
1. In dit besluit wordt verstaan onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
(…)
3. In dit besluit wordt onder het vloerenbedrijf mede verstaan:
a. het bewerken van vloeren, al dan niet in samenhang met het aanbrengen van een ter plaatse van de bestemming vervaardigde deklaag, met de fysische eigenschappen die vereist zijn voor het beoogde gebruik;
(…)
Artikel 3
1. Er is een Bedrijfschap Afbouw.
2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend.
(…) "
In de Verordening registratie en inzage van boeken en bescheiden Bedrijfschap Afbouw 2007 van 16 mei 2007, in werking getreden op 7 juli 2007 (PBO-blad 2007, nr. 33), is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het bedrijfschap.
(…)
Artikel 6
1. Het bedrijfschap neemt na ontvangst van het registratieformulier de onderneming op in het register.
2. Indien geen of een onvolledige ingevulde registratieformulier is ingediend, is het bedrijfschap bevoegd de onderneming ambtshalve te registeren.
3. Het bedrijfschap stelt de ondernemer binnen 4 weken schriftelijk op de hoogte van de registratie van de onderneming.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 27 juni 2007 heeft verweerder appellante verzocht een vragenlijst in te vullen ter beoordeling van een mogelijke verplichting tot registratie.
- Bij brief van 23 juli 2007 heeft verweerder dit verzoek herhaald.
- Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder de onderneming van appellante ambtshalve geregistreerd.
- Hiertegen heeft appellante bij e-mail van 29 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 8 november 2007 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaar bevestigd en appellante twee vragenlijsten toegezonden met het verzoek deze binnen twee weken ingevuld te retourneren.
- Bij brief van 27 november 2007 heeft verweerder dit verzoek herhaald.
- Op 19 december 2007 heeft verweerder van appellante een ingevulde vragenlijst ontvangen. Op deze vragenlijst heeft appellante, gevraagd naar de werkzaamheden die haar onderneming krachtens aanneming van werk heeft uitgeoefend in 2007, inclusief de werkzaamheden die zijn uitbesteed aan onderaannemers, geen enkele categorie werkzaamheden aangekruist, noch melding gemaakt van andere dergelijke werkzaamheden. Verder heeft zij ingevuld met deze werkzaamheden in 2007 € 0,-- omzet te hebben behaald.
- Bij brief van 3 januari 2008 heeft verweerder in het kader van de behandeling van het bezwaar enkele vragen gesteld met het verzoek deze binnen twee weken schriftelijk te beantwoorden.
- Bij brief van 18 januari 2008 heeft verweerder dit verzoek herhaald.
- Appellante heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op haar bezwaar te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
Verweerder heeft de onderneming van appellante ambtshalve geregistreerd naar aanleiding van gegevens in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waaruit volgens hem blijkt dat appellante zich onder meer bezighoudt met het leveren van vloerafwerkingen. Voorafgaande aan de registratie heeft verweerder, teneinde de juistheid van de gegevens in het handelsregister te controleren, appellante twee maal verzocht om een vragenformulier in te vullen. Appellante heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
Naar aanleiding van het door appellante ingediende bezwaar heeft verweerder appellante nogmaals een vragenformulier toegezonden met het verzoek dit in te vullen. Appellante heeft aan dit verzoek voldaan. Daarbij heeft zij op het vragenformulier geen werkzaamheden aangekruist of vermeld en opgegeven dat met deze werkzaamheden in 2007 een omzet van € 0,00 is behaald. Tevens heeft verweerder de website van appellante bestudeerd. Daaruit heeft verweerder afgeleid dat appellante vloerafwerkingen levert en bij de uitvoering betrokken is. Omdat de door appellante verstrekte gegevens afwijken van de gegevens op de website, heeft verweerder appellante om nadere informatie verzocht en daartoe een aantal vragen gesteld. Daarop heeft appellante niet gereageerd, waarna verweerder een rappel heeft gezonden. Tevens is appellante de gelegenheid geboden om haar bezwaar tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten; zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Verweerder heeft uit de voor hem beschikbare informatie afgeleid dat appellante krachtens aanneming van werk vloeren in de zin van het Instellingsbesluit aanbrengt, waarbij het feitelijk aanbrengen van de vloersystemen op het werk wordt uitbesteed aan onderaannemers. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit vallen deze werkzaamheden onder de werkingssfeer van verweerder, nu deze niet alleen het krachtens aanneming van werk verrichten, maar ook het krachtens aanneming van werk doen verrichten van activiteiten gericht op de niet constructieve afbouw omvat.
Het feit dat de werkzaamheden van appellante bestaan uit advisering en bemiddeling impliceert niet dat door appellante geen werkzaamheden worden aangenomen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Appellante levert een gecoördineerd product dat bestaat uit drie onderdelen, te weten vloerverwarming op een warmte- en geluidsisolerende onderlaag, inclusief een andryhiet dekvloer. Deze onderdelen worden bij verschillende bedrijven betrokken. De voornaamste werkzaamheden van appellante bestaan dan ook uit bemiddeling, technisch advies en coördinatie. Deze werkzaamheden vallen niet onder de werkingssfeer van verweerder. Appellante is een administratieve structuur die bedoeld is voor werving en personeel. Zij heeft geen personeel in dienst. In de visie van verweerder zou elk bedrijf dat een door derden geplaatst product levert een afbouwbedrijf zijn. Appellante begrijpt dit niet.
Verweerder heeft zich ten onrechte beroepen op een door appellante overgenomen website. Deze website is verouderd en zal worden bijgewerkt. Meerdere activiteiten die op de website staan vermeld, zij al lang niet meer van toepassing. Deze ogen alleen voor de etalage.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder appellantes onderneming terecht heeft geregistreerd als onderneming waarin een stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit wordt uitgeoefend.
5.2 Een onderneming wordt geregistreerd indien daarin de in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit genoemde werkzaamheden worden verricht. Hierbij gaat het om het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
Blijkens het door verweerder overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de werkzaamheden van appellante onder meer uit het adviseren over en het leveren van (-) vloerafwerkingen, in het bijzonder zwevende vloeren ten behoeve van geluidsisolatie en opname van vloerverwarming, en (-) lichtgewicht zelfdragende constructievloeren. Uit informatie op haar website blijkt dat appellante tevens zorgdroeg voor de uitvoering, waarbij het aanbrengen van de vloeren door haar aan derden werd uitbesteed.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder, gelet op deze informatie, in het bestreden besluit terecht en op goede gronden vastgesteld dat deze werkzaamheden onder de definitie van artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit vallen en is appellante aldus terecht geregistreerd.
5.3 Het betoog van appellante dat geen sprake is van aanneming van werk, omdat haar werkzaamheden slechts bestonden uit advisering over het door haar bedachte gecoördineerde product, leidt niet tot een ander oordeel, nu reeds uit de hiervoor onder 5.2 genoemde informatie blijkt dat dit niet het geval was en haar werkzaamheden tevens de uitvoering omvatten.
Evenmin deelt het College het standpunt van appellante dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op de informatie op haar website, omdat deze was verouderd en nog zou worden bijgewerkt. Hierbij neemt het College in aanmerking dat verweerder appellante vragen heeft gesteld over die informatie, teneinde de juistheid daarvan te kunnen verifiëren, en dat appellante deze vragen eerst in haar beroepschrift heeft beantwoord. Daarbij komt dat appellante voorts geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om op haar bezwaar te worden gehoord en zij, zoals haar gemachtigde ter zitting ook heeft erkend, niets heeft gedaan om de volgens haar onjuiste indruk die op grond van de informatie op de website bij verweerder was ontstaan weg te nemen.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. O.C. Bos