5. De beoordeling van het geschil
5.1 Hangende het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam heeft de Minister ter uitvoering van die uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van BNR tegen het primaire besluit. Uit het bepaalde in de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19 en 6:24 van de Awb vloeit voort dat dit besluit eveneens onderwerp van het geding is.
5.2 Het College beoordeelt allereerst het hoger beroep van de Staatssecretaris dat zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de Staatssecretaris niet naar behoren heeft gemotiveerd dat het inzetten van de steunzender zou leiden tot strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw, omdat niet vaststaat dat het verzoek van BNR niet door middel van wijziging van de reeds aan haar verleende vergunning kan worden gerealiseerd.
5.3 De grief van de Staatssecretaris, dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden, slaagt niet.
In het bestreden besluit staat centraal de aan artikel 3.6 van de Tw ontleende weigering van de Staatssecretaris om aan het aan BNR vergunde gebruik van de frequentieruimte 88.6 MHz de reparatiezender met frequentie 99.8 MHz toe te voegen. BNR stelt dat met de toevoeging van deze frequentie de ontvangst in het vastgestelde verzorgingsgebied alsnog wordt gerealiseerd, zonder dat sprake is van een uitbreiding van het demografisch en geografisch bereik. In dat verband rijst de vraag of het reparatieverzoek moet worden geduid als een aanvraag om een nieuwe vergunning voor gebruik van frequentieruimte (artikel 3.3 juncto artikel 3.6 van de Tw) of dat sprake is van een wijziging van de lopende vergunning (artikel 3.7 van de Tw, tweede lid, Tw juncto artikel 17 van het Fb). Terecht heeft de rechtbank zich gehouden geacht deze vraag, die valt binnen de omvang van het ingestelde beroep, te beantwoorden.
5.4 De Staatssecretaris heeft voorts betoogd dat netonafhankelijke frequenties op grond van het frequentieplan altijd moeten worden verdeeld via een vergelijkende toets of een veiling, omdat dit naar hun aard schaarse frequenties zijn. Nu BNR als oplossing voor het ontvangstprobleem verzoekt om toevoeging van een netonafhankelijke frequentie, wordt het object van de verleende vergunning gewijzigd en dient het reparatieverzoek te worden aangemerkt als een verzoek om een nieuwe vergunning, die op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw moet worden geweigerd wegens strijd met het frequentieplan, waarin toewijzing op volgorde binnenkomst van de aanvraag als wijze van verdeling is uitgesloten, aldus de Staatssecretaris.
De Staatssecretaris vindt voor zijn standpunt steun in meergenoemde uitspraak van het College van 26 april 2007 en meent dat de rechtbank deze uitspraak onjuist interpreteert.
Het College stelt vast dat het onderhavige geschil is voortgekomen uit het ontvangstprobleem dat BNR ondervindt bij de uitzendingen in het westelijk deel van het verzorgingsgebied, waar zij volgens de berekeningen die ten grondslag liggen aan de zerobase herverdeling geacht wordt na verlening van de oorspronkelijke frequentievergunning volwaardig bereik te hebben. Aangezien zich bij andere vergunninghouders vergelijkbare problemen voordeden is tussen het Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post van het Ministerie van Economische Zaken en de VCR op 21 april 2005 het 'convenant reparaties ontvangstklachten landelijke commerciële radiostations' overeengekomen. BNR heeft met het op 24 maart 2006 op grond van dit convenant ingediende reparatieverzoek beoogd door toevoeging van een steunzender/frequentie aan de lopende vergunning het bereik binnen het vergunde verzorgingsgebied te herstellen. Aldus is naar het oordeel van het College sprake van een aanvraag om wijziging van de verleende frequentievergunning met toepassing van het door de Staatssecretaris gevoerde reparatiebeleid. Dit wordt niet anders doordat de voorgestelde oplossing de toevoeging van een netonafhankelijke frequentie betreft.
Het reparatiebeleid maakt geen onderscheid tussen aanvragen die voorzien in toevoeging van een netgebonden dan wel een netonafhankelijke steunzender, waarbij in het eerste geval sprake zou zijn van een aanvraag om wijziging van de vergunning en in het tweede geval van een aanvraag om een nieuwe vergunning. Het convenant voorziet slechts in de mogelijkheid van reparatie van frequentieruimte door het aanpassen van de technische parameters van de bestaande vergunning of door het toevoegen van extra frequentieruimte in de vorm van steunzenders, wat heeft geresulteerd in de toewijzing door de Staatssecretaris van zestien netgebonden en twee netonafhankelijke frequenties. Het College stelt dan ook vast dat het reparatiebeleid, noch de uitvoering ervan aanwijzingen bevatten voor het standpunt van de Staatssecretaris dat de aanvraag van BNR moet worden aangemerkt als een verzoek om een nieuwe vergunning in plaats van een verzoek om wijziging van de lopende vergunning enkel vanwege het feit dat een netonafhankelijke steunzender in het geding is.
Evenmin volgt dit onderscheid uit de uitspraak van het College van 26 april 2007, waar juist de met de aanvraag beoogde uitbreiding van het verzorgingsgebied en de toename van het demografisch bereik worden genoemd als factoren die leiden tot een wijziging in de aard en de omvang van het vergunde gebruiksrecht, zodat de aanvraag wordt geduid als een aanvraag om een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Tw. Anders dan de Staatssecretaris betoogt volgt uit deze uitspraak niet dat het begrip schaarste op zichzelf bepalend is voor de kwalificatie van de aanvraag als hier in geding. Bij dit alles moet bovendien in ogenschouw worden genomen dat toewijzing van de door BNR verzochte frequentie teneinde het ontvangstprobleem op te lossen niet zal leiden tot een wijziging van het gedefinieerde verzorgingsgebied en het demografisch bereik behorende bij de oorspronkelijke vergunning.
5.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de grieven van de Staatssecretaris geen doel treffen, zodat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.6 Het nieuwe besluit van 11 september 2008 dat ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam is genomen en het daartegen door BNR ingediende beroep worden bij dit geding betrokken. Bij dit besluit is het bezwaar van BNR tegen de afwijzing van de door BNR in het kader van het reparatiebeleid ingediende oplossingsrichting andermaal ongegrond verklaard.
5.7 Tussen partijen is in geschil of de door BNR verzochte steunzender te Oisterwijk met frequentie 99.8 MHz moet worden aangemerkt als een netonafhankelijke frequentie. Ter zitting heeft de Staatssecretaris verklaard dat wanneer BNR een netgebonden frequentie zou hebben aangevraagd -hetgeen thans naar zijn mening niet het geval is- die aanvraag zonder meer zou zijn toegewezen.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder f, van de Beleidsregel optimalisatie commerciële FM vergunningen (hierna: de Beleidsregel) moet onder netgebonden frequenties worden verstaan: frequenties bestemd voor commerciële omroep die worden gebruikt binnen een afstand van maximaal 400 kHz van een aan een vergunninghouder toegewezen frequentie, die alleen kunnen worden gebruikt door die ene vergunninghouder en dienen voor het oplossen van ontvangstproblemen.
Niet in geschil is dat BNR een commerciële omroep is die de frequentie 99.8 MHz te Oisterwijk heeft aangevraagd ter oplossing van een ontvangstprobleem. Evenmin is in geschil dat de verzochte frequentie binnen de maximale afstand van 400 kHz tot een andere aan BNR toegewezen frequentie ligt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de verzochte frequentie alleen kan worden gebruikt door BNR.
Uit de toelichting op de Beleidsregel volgt dat een netgebonden frequentie slechts door één vergunninghouder kan worden gebruikt, wanneer de betreffende frequentie bij andersoortige inzet geheel of gedeeltelijk strijdig is met de frequentiegebruiksrechten van één of meer vergunninghouders. Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een netgebonden frequentie heeft BNR ter zitting gesteld dat de strijdigheid met frequentiegebruiksrechten van bestaande vergunninghouders eerst kan worden vastgesteld aan de hand van een daadwerkelijke meting van de feitelijke ontvangst na ingebruikneming van die frequentie.
Het College stelt vast dat een meting van de feitelijke ontvangst thans niet mogelijk is, nu vanaf de gevraagde locatie niet wordt uitgezonden onder de technische voorschriften zoals voorgesteld. Met de Staatssecretaris is het College van oordeel dat de vraag of het gebruik van de verzochte frequentie geheel of gedeeltelijk in strijd zou komen met de frequentiegebruiksrechten van andere vergunninghouders moet worden beantwoord aan de hand van de planning van het frequentiespectrum zoals opgenomen in het zerobase onderzoek van 1 mei 2000.
Ter zitting heeft de Staatssecretaris onweersproken gesteld dat de zerobase-planningsnorm door BNR niet in rechte is betwist. Op basis van berekeningen aan de hand van de zerobase-planningsnorm heeft de Staatssecretaris voorts geconstateerd dat de verzochte frequentie door een publieke omroep via een zendmast te Goes kan worden gebruikt zonder dat deze inzet strijdig is met de frequentiegebruiksrechten van andere vergunninghouders, waaronder BNR. Het College is dan ook van oordeel dat de Staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door BNR verzochte frequentie 99.8 MHz te Oisterwijk als netonafhankelijk moet worden gekenmerkt.
5.8 Ter motivering van het bestreden besluit heeft de Staatssecretaris gesteld dat BNR zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van het onderhavige ontvangstprobleem, omdat de zender in Mierlo is opgesteld en niet in Eindhoven zoals in de vergunning was voorgeschreven. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
BNR stelt terecht dat haar verzoek om toekenning van een steunzender moet worden beoordeeld in het kader van het reparatiebeleid. Met zijn beroep op de 'eigen schuld' van BNR aan het ontstaan van het ontvangstprobleem, heeft de Staatssecretaris niet onderkend dat de oorspronkelijk in 2003 vergunde locaties met bijbehorende frequentiegebruiksrechten in het reparatiebeleid als uitgangspunt moeten worden genomen. Dit uitgangspunt heeft de Minister kenbaar gemaakt in zijn brief aan BNR van 6 juli 2005 waarin het volgende is gesteld.