5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College overweegt dat verweerster bij de afwijzing van de aanvraag van appellant van 28 november 2007 weliswaar heeft verwezen naar haar eerdere afwijzende beschikking van 3 september 2007, maar daarbij tevens uitdrukkelijk is ingegaan op hetgeen appellant aan deze aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerster heeft naar aanleiding van de aanvraag ook correspondentie gevoerd met de ICAEW. Ook in het bestreden besluit wordt onder het kopje "Inhoudelijke beoordeling? zeer uitvoerig ingegaan op de nieuwe argumenten van appellant en de nieuwe informatie die - ook ten tijde van de bezwaarprocedure - naar voren zijn gekomen. Met een dergelijke volledig inhoudelijke beoordeling van de aanvraag is naar het oordeel van het College geen sprake meer van het toepassing geven aan artikel 4:6, tweede lid, Awb. De beroepsgronden van appellant gericht tegen de toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb behoeven dan ook geen bespreking.
Het beroep van appellant mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.
5.2 Het geschil tussen partijen betreft de vraag of verweerster de aanvraag van appellant om een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 78, eerste lid, onder a, van de Wet RA op goede gronden heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt het College het volgende.
5.2.1 Vooropgesteld dient te worden dat aan de opleiding tot Accountant-Administratieconsulent andere eisen worden gesteld dan aan de opleiding tot registeraccountant. Appellant is Accountant-Administratieconsulent en is vanwege die hoedanigheid lid geworden van de ICAEW. Op basis van dit lidmaatschap heeft appellant vervolgens verzocht om een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 78, eerste lid, onder a, van de Wet RA.
Ingevolge artikel 58, gelezen in samenhang met de artikelen 55 en 58a van de Wet RA, is degene die beschikt over een verklaring van vakbekwaamheid gerechtigd tot het voeren van de titel registeraccountant.
5.2.2 Het College is van oordeel dat, gelet op het onderscheid tussen de titel van Accountant Administratieconsulent en de titel van registeraccountant, een bewijsstuk dat weliswaar blijk geeft dat wordt voldaan aan de eisen van vakbekwaamheid in een ander land maar feitelijk niet meer is dan de erkenning van een in Nederland verkregen vakbekwaamheid als Accountant Administratieconsulent, op zichzelf onvoldoende moet worden geacht voor het afgeven van een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 78, eerste lid , onder a van de Wet RA. Dit kan naar het oordeel van het College slechts anders zijn indien degene die op deze grond een verklaring van vakbekwaamheid heeft aangevraagd, kan aantonen dat hij in het andere land tevens aanvullende beroepskwalificaties heeft verkregen. Het College vindt voor deze uitleg mede steun in overweging (12) van Richtlijn 2005/36/EG.
5.2.3 Het College is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerster terecht de eis heeft gesteld dat appellant dient aan te tonen dat hij met het verkrijgen van het lidmaatschap van de ICAEW tevens aanvullende beroepskwalificaties heeft verkregen.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen grond voor het oordeel dat de door appellant afgelegde test, die blijkens de door appellant aan verweerster toegezonden brochures gericht was op kennis die specifiek is voor het Verenigd Koninkrijk, meer is geweest dan een aptitude test en appellant daarmee aanvullende beroepskwalificaties heeft verkregen. Verweerster heeft naar het oordeel van het College dan ook op goede gronden afgifte van een verklaring van vakbewaamheid geweigerd.
5.3 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.4 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding op grond van artikel 8:75 Awb.