5. De beoordeling van het hoger beroep
5.1 Appellante bestrijdt in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat verweerder geen bevoegdheid heeft om te beslissen over het verzoek om vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.6 van de Tw ten behoeve van appellante, die van plan is om uit te zenden vanaf Belgisch grondgebied.
5.2 Vast staat dat appellante vergunning heeft gevraagd voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van een lokale omroep die uitzendingen wil verzorgen door middel van een radiozender waarvan de locatie en het opstelpunt zich zullen bevinden in Baarle-Hertog, zijnde Belgisch grondgebied.
5.3 De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het territorialiteitsbeginsel verweerder geen ruimte laat voor het aannemen van enige bevoegdheid om een beslissing te nemen op deze aanvraag, nu deze aanvraag betrekking heeft op uitzendingen vanaf Belgisch grondgebied.
5.4 Het College heeft in de Radio Regulations, die de status hebben van een Verdrag tussen de bij de International Telecommunication Union (ITU) aangesloten staten, geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de stelling van appellante dat verweerder in dit specifieke geval wel bevoegd was om tot vergunningverlening over te gaan. Ingevolge artikel 18.1 van de Radio Regulations is het verboden om een radiozender in werking te hebben zonder vergunning “issued ( …) by or on behalf of the government of the country to which the station in question is subject”. Naar moet worden aangenomen wordt hier gedoeld op de locatie en de vestigingsplaats van de radiozender. Op grond van artikel 18.2 van de Radio Regulations is een “special agreement” mogelijk met betrekking tot radiozenders “situated in the territory of a neighbouring country and intended tot improve national coverage”. Een dergelijke overeenkomst “may allow exceptions to the provisions of No. 18.1 ( …). Niet gebleken is dat tussen België en Nederland speciale bilaterale afspraken zijn gemaakt op basis waarvan een uitzondering zou gelden op het uitgangspunt dat de locatie van de radiozender bepalend is voor de jurisdictie van de Nederlandse of de Belgische autoriteiten.
5.5 Van de kant van appellante is benadrukt dat Baarle-Hertog een Belgische enclave vormt die geheel door Nederlands grondgebied wordt omsloten. Evenals de rechtbank ziet het College hierin geen bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder toch bevoegd zou zijn om de gevraagde vergunning voor het gebruik van frequentieruimte te verlenen. Wel staat vast dat een eventuele frequentie voor de omroep van appellante technisch gezien binnen het Nederlandse frequentieplan zal moeten passen. Verweerder heeft bij brief van 11 oktober 2007 aan de Vlaamse autoriteiten te kennen gegeven dat de frequentie 106.7 MHz beschikbaar is voor de lokale zender van appellante en dat er geen bezwaar bestaat tegen toewijzing van die frequentie aan appellante. Naar het oordeel van het College heeft verweerder hiermee voldaan aan de verplichting om in de grensstreek het gebruik en de verdeling van radiofrequenties met het buurland af te stemmen. Het verlenen van vergunning voor het gebruik van de geselecteerde frequentie is echter een bevoegdheid van de Vlaamse regering. Indien en voor zover het bevoegd gezag formeel zou besluiten om die vergunning niet te verlenen zal appellante tegen die beslissing (in België) rechtsmiddelen dienen aan te wenden. Aan verweerder kan niet worden tegengeworpen dat de frequentie 106.7 MHz niet is opgenomen in het Vlaamse frequentieplan, en dat wijziging van dat plan volgens de Vlaamse regering voorlopig niet aan de orde is.
5.6 Appellante heeft verder aangevoerd dat er geen wettelijke basis is voor het onderscheid tussen het gunnen van frequentieruimte en het verlenen van een frequentievergunning. Ook deze grief faalt. De Tw maakt duidelijk onderscheid tussen de vaststelling van een frequentieplan, waarin de beschikbare frequenties over de te onderscheiden bestemmingen worden verdeeld, en het verlenen van vergunning voor het gebruik van de frequenties.
5.7 De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellante bedoelde Europese richtlijnen het territorialiteitsbeginsel niet opzij kunnen zetten. Voor zover deze richtlijnen verplichtingen opleggen aan de lidstaten ten aanzien van de verdeling van radiofrequenties wordt daarbij niet afgeweken van het uitgangspunt dat de vergunning voor het gebruik van frequentieruimte wordt verleend door de autoriteiten van de lidstaat waar de radiozender is gevestigd en uitzendt.
5.8 Ook ten aanzien van het beroep van appellante op het vrij verkeer van diensten volgt het College het oordeel van de rechtbank. Artikel 49 van het EG-verdrag maakt geen uitzondering op het uitgangspunt dat een lidstaat alleen bevoegd is binnen de eigen landsgrenzen. Een beroep op het vrij verkeer van diensten kan alleen worden gedaan jegens de autoriteiten van de lidstaat die bevoegd is om de benodigde frequentievergunning te verlenen, in dit geval België.
5.9 Om dezelfde reden kan ook het beroep op artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet slagen. Voor zover appellante zich op die bepaling zou kunnen beroepen, dient zij zich te richten tot de Belgische autoriteiten die de bevoegdheid hebben tot vergunningverlening. 5.10 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.